ECLI:NL:GHLEE:2004:AO7169

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1690/02 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • A. Drion
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting voor de periode 1995-1996

In deze zaak staat de vraag centraal of de naheffingsaanslag omzetbelasting, opgelegd aan de belanghebbende voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De belanghebbende ontving een naheffingsaanslag van ƒ 6.137,--, welke door de inspecteur bij uitspraak van 10 april 2001 is gehandhaafd. De gemachtigde van de belanghebbende heeft op 27 juli 2001 een beroepschrift ingediend, dat door de inspecteur als zodanig is aangemerkt. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 januari 2004, waarbij de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en de zaak is gezamenlijk behandeld met andere vergelijkbare zaken.

Het gerechtshof heeft op 21 januari 2004 mondeling uitspraak gedaan, waarna de belanghebbende verzocht heeft om een schriftelijke uitspraak. De belanghebbende heeft op 26 februari 2004 verzocht om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke, en heeft op 11 maart 2004 het verschuldigde griffierecht voldaan. De kern van het geschil is of de belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur. Het gerechtshof concludeert dat het beroepschrift te laat is ingediend, waardoor de belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep. De inhoudelijke geschilpunten worden niet beoordeeld, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 2 april 2004 en op 7 april 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1690/02 02 april 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor de periode 1995 tot en met 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is voor de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 6.137,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 10 april 2001 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbendes gemachtigde heeft op 27 juli 2001 een op diezelfde datum gedagtekende brief aan de inspecteur overhandigd. Deze brief heeft het gerechtshof aangemerkt als beroepschrift tegen de onder punt 1.2 bedoelde uitspraak.
1.4. De inspecteur heeft op 8 juli 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof
1.5. Op 9 augustus 2002 is van de zijde van de belanghebbende een brief (met bijlagen) ingekomen bij het gerechtshof.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 7 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de heer A en belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur. Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld de zaken met de kenmerken 1686/02, 1687/02, 1688/02 en 1689/02.
1.7. Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.8. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 21 januari 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 februari 2004, aan partijen is verzonden.
1.9. Bij schrijven ingekomen op 26 februari 2004 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.10. De griffier heeft de belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 2 maart 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 11 maart 2004 dat griffierecht voldaan.
1.11. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten:
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Met dagtekening 27 december 1999 heeft de inspecteur aan de belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.
2.2. Op het op 7 januari 2000 gedagtekende bezwaarschrift van de belanghebbende heeft de inspecteur uitspraak gedaan. Deze uitspraak is gedagtekend 10 april 2001 en voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing.
2.3. Op 27 juli 2001 heeft belanghebbendes gemachtigde een op diezelfde datum gedagtekende brief aan de inspecteur overhandigd. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2. De belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag is opgelegd.
3.3. De inspecteur houdt vast aan de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslag.
3.4. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) juncto de artikelen 26 en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen een uitspraak van de inspecteur op een bezwaarschrift binnen zes weken na dagtekening van die uitspraak beroep worden ingesteld bij het gerechtshof.
4.2. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 10 april 2001 en - naar de gemachtigde van de belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard - voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing. Op 27 juli 2001 heeft belanghebbendes gemachtigde een op diezelfde datum gedagtekende brief aan de inspecteur overhandigd. Met de inspecteur merkt het gerechtshof deze brief aan als beroepschrift. Dit beroepschrift is evenwel eerst ruim na het verstrijken van de onder punt 1 bedoelde termijn ingediend bij een onbevoegd orgaan. Deze termijnoverschrijding dient reeds tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep te leiden, tenzij - naar volgt uit artikel 6:11 van de Awb - redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende in verzuim is geweest. De belanghebbende heeft evenwel geen feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot een dergelijk oordeel.
4.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gerechtshof de belanghebbende niet kan ontvangen in zijn beroep. Het gerechtshof komt dus niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
4.4. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld op 2 april 2004 door mrs. Pruiksma, vice-president als voorzitter, Drion en Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Drion in tegenwoordigheid van de griffier mr. Hiemstra en ondertekend door mr. Drion en voornoemde griffier.
Op 7 april 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.