1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op 2 augustus 2002 aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet), van ƒ 23.282, -.
Op het ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 7 november 2002 de aanslag gehandhaafd.
De gemachtigde van belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 11 december 2002 bij het hof is ingekomen. Op 19 december 2002 heeft hij een volmacht ingestuurd.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, hebben partijen conclusies gewisseld. De gemachtigde heeft op 4 maart 2003 en op 26 maart 2003 nadere stukken bij het hof ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. Op 27 november 2003 heeft de gemachtigde van belanghebbende per faxbericht aangegeven dat namens belanghebbende niemand ter zitting zou verschijnen. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op 9 januari 19.., woont sinds 3 december 1995 in een instelling in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (: AWBZ), waarvoor hij een eigen bijdrage verschuldigd is. Tot deze datum verbleef hij in zijn ouderlijk huis.
2.2 Belanghebbende geniet in het onderhavige jaar een Wajong-uitkering van bruto ƒ 25.410, -. Zijn gemachtigde heeft namens hem de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 ingediend. In deze aangifte claimt hij aftrek van een deel van voormelde eigen bijdrage als buitengewone last. Dat deel is berekend volgens een bepaalde rekenformule. In de aangiften over voorgaande jaren van belanghebbende is deze aftrekpost niet opgevoerd.
2.3 Tot de klantenkring van de gemachtigde van belanghebbende behoren twee andere personen dan belanghebbende, die eveneens wonen in een AWBZ-instelling en daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd zijn. Zij vallen onder dezelfde eenheid van de belastingdienst als belanghebbende. Ten aanzien van één van hen, namelijk de heer A, maakt de gemachtigde voor de berekeningswijze van dat deel van het bedrag van de eigen bijdrage, dat aangemerkt kan worden als buitengewone last, vanaf het jaar 1994 gebruik van een rekenformule. In latere jaren gebruikt de gemachtigde deze formule ook in de aangifte van voormelde andere cliënt. Eveneens past hij deze formule toe in belanghebbendes aangifte over het jaar 2000. De gemachtigde stelt dat hij deze formule, voorafgaand aan de toepassing daarvan in de aangifte over 1994 van de heer A, heeft voorgelegd aan de inspecteur, die zijn goedkeuring daaraan heeft verleend. In de aangiften van de twee cliënten over de jaren na 1994 heeft de gemachtigde verwezen naar deze goedkeuring. De inspecteur heeft de in die aangiften opgenomen aftrek van een deel van de eigen bijdrage AWBZ jaar op jaar geaccepteerd. Dit geldt ook voor het jaar 2000. De aangiften van de twee andere cliënten zijn niet inhoudelijk beoordeeld, wat inhoudt dat de in hun aangiften opgenomen aftrekpost van buitengewone lasten zonder inhoudelijke beoordeling is overgenomen bij het vaststellen van de aanslag. De aangiften zijn geautomatiseerd afgedaan.
2.4 Bij het vaststellen van de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslag heeft de inspecteur de in geschil zijnde aftrekpost geweigerd. In beroep wordt namens belanghebbende geageerd tegen deze weigering. Daartoe wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.