ECLI:NL:GHLEE:2004:AO7171

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2124/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en aftrek eigen bijdrage AWBZ in inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of het gelijkheidsbeginsel in de weg staat aan een correctie van de belastingaanslag van de belanghebbende. De belanghebbende, die in een AWBZ-instelling woont en een Wajong-uitkering ontvangt, had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2000 een deel van zijn eigen bijdrage als buitengewone last willen aftrekken. De inspecteur weigerde deze aftrek, wat leidde tot een beroepsprocedure.

De belanghebbende stelde dat de inspecteur in vergelijkbare gevallen bij andere cliënten van zijn gemachtigde deze aftrek wel had toegestaan, en dat dit een schending van het gelijkheidsbeginsel opleverde. De inspecteur daarentegen betoogde dat de afwijzing van de aftrek was gebaseerd op een beleid van de belastingdienst, dat gericht is op doelmatigheid en risicoselectie. Dit beleid houdt in dat aangiften geautomatiseerd worden afgedaan zonder inhoudelijke beoordeling, tenzij er fiscaal risico is.

Het hof oordeelde dat de inspecteur in zijn standpunt gevolgd moest worden. Het beleid van de belastingdienst was niet-begunstigend en de ongelijke behandeling was te wijten aan de inhoudelijke beoordeling van de aangifte van de belanghebbende, terwijl de aangiften van de andere cliënten geautomatiseerd waren afgedaan. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de inspecteur zijn goedkeuring aan de berekeningswijze van de aftrek had gegeven, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom niet kon slagen. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2124/02 2 april 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren van de belastingdienst te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op 2 augustus 2002 aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet), van ƒ 23.282, -.
Op het ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 7 november 2002 de aanslag gehandhaafd.
De gemachtigde van belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 11 december 2002 bij het hof is ingekomen. Op 19 december 2002 heeft hij een volmacht ingestuurd.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, hebben partijen conclusies gewisseld. De gemachtigde heeft op 4 maart 2003 en op 26 maart 2003 nadere stukken bij het hof ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. Op 27 november 2003 heeft de gemachtigde van belanghebbende per faxbericht aangegeven dat namens belanghebbende niemand ter zitting zou verschijnen. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op 9 januari 19.., woont sinds 3 december 1995 in een instelling in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (: AWBZ), waarvoor hij een eigen bijdrage verschuldigd is. Tot deze datum verbleef hij in zijn ouderlijk huis.
2.2 Belanghebbende geniet in het onderhavige jaar een Wajong-uitkering van bruto ƒ 25.410, -. Zijn gemachtigde heeft namens hem de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 ingediend. In deze aangifte claimt hij aftrek van een deel van voormelde eigen bijdrage als buitengewone last. Dat deel is berekend volgens een bepaalde rekenformule. In de aangiften over voorgaande jaren van belanghebbende is deze aftrekpost niet opgevoerd.
2.3 Tot de klantenkring van de gemachtigde van belanghebbende behoren twee andere personen dan belanghebbende, die eveneens wonen in een AWBZ-instelling en daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd zijn. Zij vallen onder dezelfde eenheid van de belastingdienst als belanghebbende. Ten aanzien van één van hen, namelijk de heer A, maakt de gemachtigde voor de berekeningswijze van dat deel van het bedrag van de eigen bijdrage, dat aangemerkt kan worden als buitengewone last, vanaf het jaar 1994 gebruik van een rekenformule. In latere jaren gebruikt de gemachtigde deze formule ook in de aangifte van voormelde andere cliënt. Eveneens past hij deze formule toe in belanghebbendes aangifte over het jaar 2000. De gemachtigde stelt dat hij deze formule, voorafgaand aan de toepassing daarvan in de aangifte over 1994 van de heer A, heeft voorgelegd aan de inspecteur, die zijn goedkeuring daaraan heeft verleend. In de aangiften van de twee cliënten over de jaren na 1994 heeft de gemachtigde verwezen naar deze goedkeuring. De inspecteur heeft de in die aangiften opgenomen aftrek van een deel van de eigen bijdrage AWBZ jaar op jaar geaccepteerd. Dit geldt ook voor het jaar 2000. De aangiften van de twee andere cliënten zijn niet inhoudelijk beoordeeld, wat inhoudt dat de in hun aangiften opgenomen aftrekpost van buitengewone lasten zonder inhoudelijke beoordeling is overgenomen bij het vaststellen van de aanslag. De aangiften zijn geautomatiseerd afgedaan.
2.4 Bij het vaststellen van de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslag heeft de inspecteur de in geschil zijnde aftrekpost geweigerd. In beroep wordt namens belanghebbende geageerd tegen deze weigering. Daartoe wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het gelijkheidsbeginsel aan de onderhavige correctie in de weg staat. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2 De gemachtigde is van mening dat de inspecteur op grond van het gelijkheidsbeginsel de door belanghebbende geclaimde aftrek in het jaar 2000, die berekend is volgens voormelde rekenformule, dient te accepteren. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert hij de twee andere cliënten op, die onder punt 2.3 zijn vermeld. Naar zijn mening dient de zogenaamde meerderheidsregel toegepast te worden. In de meerderheid van zijn cliënten, die met belanghebbende vergelijkbaar zijn, heeft de inspecteur een bepaalde rekenmethode toegestaan. Deze begunstigende behandeling dient belanghebbende ook ten deel te vallen.
3.3 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat het toestaan van de aftrek van een deel van de eigen bijdrage als buitengewone last bij de andere cliënten van de gemachtigde van belanghebbende terug te voeren is op een beleid van de belastingdienst. Dit beleid houdt in dat op grond van doelmatigheidsoverwegingen gewerkt wordt met een geautomatiseerd risicoselectiesysteem, waarbij de ingediende aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen worden geselecteerd op fiscaal risico en belang. Dit systeem bepaalt of een aangifte inhoudelijk beoordeeld wordt of niet. Zo niet, dan wordt een aangifte geautomatiseerd of administratief afgedaan. De aangiften van de andere twee cliënten zijn geautomatiseerd afgedaan. Zij zijn niet inhoudelijk beoordeeld.
3.4 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 16 december 1998, BNB 1999/165c, dient buiten de gevallen dat een ongelijke behandeling steunt op een gevoerd beleid of voortkomt uit een oogmerk van begunstiging, bij de afweging van het beginsel dat de wet moet worden toegepast tegen het beginsel dat een bestuursorgaan gelijke gevallen gelijk moet behandelen, aan laatstgenoemd beginsel doorslaggevende betekenis te worden toegekend wanneer in een meerderheid van de met het geval van de betrokken belastingplichtige vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Voor toepassing van deze zogenaamde meerderheidsregel is eerst dan plaats indien de ongelijke behandeling niet terug te voeren is op beleid (Hoge Raad 27 juli 1999, BNB 1999/403). Volgens de inspecteur is van een door de belastingdienst gevoerd beleid sprake. Dit beleid houdt in dat op grond van doelmatigheidsoverwegingen gewerkt wordt met een geautomatiseerd risicoselectiesysteem, waarbij de aangiften worden geselecteerd op fiscaal risico en belang. Dit systeem bepaalt of een aangifte individueel beoordeeld wordt of niet. Zo niet, dan wordt een aangifte geautomatiseerd of administratief afgedaan, waarbij -onder meer- de in de aangifte opgenomen aftrekposten zonder inhoudelijke beoordeling worden overgenomen bij het vaststellen van de aanslag. Naar het oordeel van het hof dient de inspecteur in zijn stelling gevolgd te worden dat dit beleid niet-begunstigend van aard is dan wel voortkomt uit een oogmerk van begunstiging. De aangiften van de andere twee cliënten zijn geautomatiseerd afgedaan en niet inhoudelijk beoordeeld. De aangifte van belanghebbende betreffende het jaar 2000 is wel inhoudelijk beoordeeld. Naar het hof aanneemt, liggen aan voormeld controlebeleid doelmatigheidsoverwegingen ten grondslag, gebaseerd op een in verhouding tot het aantal aangiften beperkte controlecapaciteit. Naar het oordeel van het hof heeft de belastingdienst in redelijkheid tot dit beleid kunnen komen, alhoewel de uitvoering daarvan in casu tot een ongelijke behandeling in de toepassing van de rekenformule tussen belanghebbende en de twee andere cliënten van zijn gemachtigde leidt. Immers, van de belastingdienst kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij alle aangiften inhoudelijk beoordeelt. Voor de beoordeling van een eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel in de aanwending van controlecriteria of in het gebruik van controlemiddelen binnen voormeld controlebeleid waardoor van willekeur sprake zou kunnen zijn, is door de gemachtigde niets aangevoerd zodat een zodanig beroep op gelijkheidsbeginsel eveneens faalt.
4.2 Voor zover belanghebbende zich beroept op schending van het vertrouwensbeginsel heeft het volgende te gelden. Wat er ook zij van het bestaan van de instemming van de inspecteur met de door de gemachtigde gehanteerde berekeningswijze van het aftrekbare deel van de eigen bijdrage voor de AWBZ in de aangiften over het jaar 2000 (en over eerdere jaren) van zijn andere cliënten, belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat de inspecteur zijn goedkeuring aan de toepassing van de rekenformule weloverwogen heeft gegeven ten aanzien van belanghebbende. Gelet op de onderhavige beroepsprocedure kan belanghebbende evenmin aan de op 11 maart 2003 opgelegde aanslag over het jaar 2001, waarin de inspecteur de aangifte met de onderhavige aftrekpost heeft gevolgd, in redelijkheid het vertrouwen ontlenen dat de inspecteur van zijn standpunt was teruggekomen en met betrekking tot de door de gemachtigde gehanteerde berekeningswijze bewust alsnog een voor belanghebbende positief standpunt inzake het jaar 2000 had ingenomen.
4.3 Al het voorgaande leidt er toe dat het beroep van belanghebbende ongegrond zal worden verklaard. Het gelijk is aan de zijde van de inspecteur.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, op 2 april 2004 en op die dag uitgesproken ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voormelde voorzitter en door de griffier.
Op 7 april 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.