ECLI:NL:GHLEE:2004:AO7665

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0200549
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Verschuur
  • J. Breemhaar
  • H. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht op arbeidsovereenkomst tussen Nederlandse onderneming en werknemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen tussen de besloten vennootschap [appellante] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, dat op 9 september 2002 was uitgesproken. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was tot stand gekomen. De appellante, vertegenwoordigd door haar procureur mr. P.R. van den Elst, stelde dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst was en dat de contractsonderhandelingen onder Nederlands recht vielen, aangezien de bedoeling van partijen was om een arbeidsovereenkomst te sluiten die onder Nederlands recht zou vallen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, voerde aan dat er geen overeenstemming was bereikt over de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, met name over het salaris.

Het hof oordeelde dat de intentie van partijen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, duidelijk was, en dat de e-mailcorrespondentie tussen partijen bevestigde dat er afspraken waren gemaakt over de arbeidsovereenkomst. Het hof concludeerde dat de appellante niet had betwist dat de arbeidsovereenkomst onder Nederlands recht viel en dat er geen argumenten waren aangedragen om aan te nemen dat het Duitse recht van toepassing zou zijn. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 14 april 2004.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 april 2004
Rolnummer 0200549
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 9 september 2002 door de rechtbank te Assen, sector kanton, locatie Assen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 december 2002 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 18 december 2002.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
''te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Assen (sector kanton, locatie Assen) van 9 september 2002 (rolnummer: 102513 CV EXPL 02-937) en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans geïntimeerde deze vorderingen te ontzeggen en geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.''
[appellante] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
''in het incidenteel appel:
te vernietigen het vonnis op 9 september 2002 door de Rechtbank te Assen, sector Kanton, locatie Assen tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende, [appellante] bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan [geïntimeerde] te voldoen:
de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van Euro 928,80;
Althans de beslissing te nemen Als Uw Hof in goede justitie zal menen dat behoort;
in het principaal appel:
te bekrachtigen, zonodig onder verwijzing en/ of aanvulling van gronden, het vonnis van de Rechtbank te Assen, sector Kanton, locatie Assen van 9 september 2002 tussen partijen gewezen;
in principaal appel en incidenteel appel:
[appellante] te veroordelen in de kosten van beide instanties en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.''
Door [appellante] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
''het vonnis van de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen van 9 september 2002, zo nodig onder wijziging en/ of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel.''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Voorts staat - als gesteld en niet betwist - in hoger beroep het volgende genoegzaam vast:
- Het lag - vanaf enig moment in de onderhandelingen - in de bedoeling van [vertegenwoordigde], ten dezen vertegenwoordigd door meergenoemde [bestuurder appellante] en van [geïntimeerde], dat [geïntimeerde] in dienst zou treden van [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] en dat [geïntimeerde] vervolgens op detacheringsbasis werkzaamheden zou gaan verrichten voor [vertegenwoordigde]. [appellante] was met een en ander bekend en akkoord;
- in een e-mail bericht van 5 september 2001 van [geïntimeerde] aan [e-mailadres] ter attentie van "[bestuurder appellante]", vraagt [geïntimeerde] hoe het staat met zijn contract, geeft hij aan welke auto hij zou prefereren en vraagt hij of er iemand is met wie hij contact kan zoeken in verband met zijn pensioen. In dat verband vraagt hij of er een boekhouder of accountant is die verantwoordelijk is voor de Nederlandse locatie;
- In een e-mail bericht van 27 september 2001 van [geïntimeerde] aan [e-mailadres], ter attentie van "[bestuurder appellante]" (verzonden om 12.12 uur), herinnert [geïntimeerde] aan zijn eerdere E-mail inzake inzake het contract, de auto en het pensioen;
- In een e-mail bericht van 27 september 2001 van [geïntimeerde] aan [e-mailadres] ,ter attentie van "[medewerkster appellante]" (verzonden 16.58 uur) vraagt [geïntimeerde] om formalisering van de gemaakte afspraken;
- In een e-mail bericht van 9 oktober 2001 van "[medewerkster appellante]" met als onderwerp "Arbeidsovereenkomst" wordt aangegeven dat het arbeidscontract wordt bijgevoegd. Als [geïntimeerde] nog vragen heeft moet hij "[bestuurder appellante]" maar opbellen. Het bericht vermeldt voorts dat de auto op zaterdag kan worden afgehaald. Onder het bericht staat de naam van [medewerkster appellante], [vertegenwoordigde] & Co.KG, [e-mailadres]. Als bijlage was bijgevoegd de arbeidsovereenkomst waarvan onder de hiervoor bedoelde vaststaande feiten melding is gemaakt;
- Artkel 15 van voornoemde arbeidsovereenkomst bepaalt uitdrukkelijk dat Nederlands recht van toepassing is.
Met betrekking tot het toepasselijke recht:
3. Onder de hiervoor gegeven omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat de [bestuurder appellante] bevoegd was [appellante]s te vertegenwoordigen. Nu het - in ieder geval vanaf het moment in de onderhandelingen dat tot de detacheringsconstructie was besloten - in de bedoeling van partijen lag een arbeidsovereenkomst af te sluiten tussen een in Nederland zetelende onderneming en een in Nederland woonachtige werknemer waarop Nederlands recht van toepassing zou zijn, is ook op de contractsonderhandelingen vanaf het hiervoor bedoelde moment Nederlands recht van toepassing. Ook het antwoord op de vraag of er tussen [appellante] en [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, moet derhalve naar Nederlands recht worden beantwoord. Het hof neemt daarbij ook nog in aanmerking dat zijdens [appellante] niet is betoogd dat partijen het Duitse recht als het toepasselijke recht hadden willen aanwijzen.
Met betrekking tot de grieven in het principaal appel:
4. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5. Het hof leest in hetgeen [appellante] in appel heeft aangevoerd, behoudens ten aanzien van het toepasselijke recht, waaromtrent hierboven reeds is beslist, en het hierna te bespreken dispuut over het salaris, geen andere stellingen en/of verweren dan reeds in eerste aanleg door haar waren aangevoerd.
6. [appellante] voert in hoger beroep aan dat - anders dan de kantonrechter heeft aangenomen - tussen partijen (ook) geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het salaris. Op grond van de e-mail berichten van 27 september 2001 en van 9 oktober 2001 moet het er echter voor worden gehouden dat er tussen partijen wel degelijk ook overeenstemming was bereikt over de hoogte van het salaris. Ware zulks immers anders geweest dan zou het voor de hand hebben gelegen dat [appellante] [geïntimeerde] daarop had gewezen in plaats van [geïntimeerde] een arbeidscontract toe te zenden met daarin opgenomen een bruto salaris van Euro 3.948,-- per maand. [geïntimeerde] geeft - in reactie op de nieuwe stelling van [appellante] - weliswaar toe dat er naderhand nog discussie over het salaris is ontstaan, maar hij geeft aan dat het daarbij ging om een verschil van mening over de uitleg van de gemaakte afspraken. [geïntimeerde] stelt dat een netto salaris van hfl. 6.000,-- was afgesproken en dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen bruto bedrag daarmede niet spoorde. Nu dat meningsverschil kennelijk eerst is opgekomen toen [geïntimeerde] al feitelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, iets anders is immers gesteld noch gebleken, komt aan dat geschilpunt - wat daar verder ook van zij - geen doorslaggevende betekenis toe bij de beoordeling van de onderhavige vordering.
7. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis onder 5.2 t/m 5.7 duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij de stellingen en verweren van [appellante] heeft verworpen en de vordering van [geïntimeerde] (behoudens ten aanzien van de hierna nader te bespreken incassokosten) heeft toegewezen. Met in acht neming van hetgeen in hoger beroep voorts is komen vast te staan en hetgeen hiervoor onder 3 en 6 is overwogen, verenigt het hof zich met die overwegingen en neemt die over. Ook het hof kent derhalve - onder de gegeven omstandigheden - geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat partijen kennelijk nog geen overeenstemming hadden bereikt omtrent de pensioenregeling.
8. De grieven in het principaal appel falen.
Met betrekking tot de grief in het incidenteel appel:
9. De grief is gericht tegen de afwijzende beslissing van de kantonrechter terzake van de gevorderde incassokosten.
10. Nu ook in hoger beroep niet is gesteld of gebleken dat er in de aanloop tot de onderhavige procedure meer is gedaan dan het sturen van een (herhaalde) aanmaning en het in verband daarmede en/of ter instructie van deze procedure overleggen met de cliënt, moeten deze verrichtingen geacht worden te zijn begrepen in de werkzaamheden waarvoor door middel van de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding wordt gegeven.
11. De grief snijdt geen hout.
Slotsom
12. Het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep ( 1 punt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 9 september 2002, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op Euro 193,-- aan verschotten en op Euro 771,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Verschuur en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 april 2004.