ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1155

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300142
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. de Bock
  • H. Kuiper
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Waterschap Noorderzijlvest voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarfase

In deze zaak hebben appellanten c.s. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin het Waterschap Noorderzijlvest werd veroordeeld tot betaling van kosten van rechtsbijstand. De appellanten vorderden een vergoeding van € 4.537,00 voor juridische bijstand in de bezwaarfase, na een eerdere hoorzitting die nodeloos was doorgezet. De kantonrechter had geoordeeld dat Noorderzijlvest aansprakelijk was voor de kosten die voortvloeiden uit deze hoorzitting, maar dat de vordering voor de periode vóór 1 januari 2000 tegen de verkeerde partij was ingesteld, aangezien Wetterskip Lauwerswâlden de rechtsopvolger was van Noorderzijlvest-oud. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat Noorderzijlvest niet vrij stond om het verweer te voeren dat het niet aansprakelijk was voor de gemaakte kosten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het Noorderzijlvest had veroordeeld tot betaling van € 1.245,00 en heeft opnieuw rechtdoende Noorderzijlvest veroordeeld tot betaling van € 1.085,77 aan appellanten c.s. Het hof heeft de kosten van het geding in het principaal appel voor de appellanten c.s. vastgesteld en de kosten in het incidenteel appel gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van overheidsorganen bij het tijdig doorgeven van bezwaarschriften en de gevolgen van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 juni 2004
Rolnummer 0300142
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
gevestigd te [woonplaats],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] c.s.,
procureur: mr P.H. Redeker,
tegen
Waterschap Noorderzijlvest,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Noorderzijlvest,
procureur: mr H. Doornbosch.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 28 november 2002 door de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 februari 2003 is door [appellanten] c.s. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Noorderzijlvest tegen de zitting van 26 maart 2003.
Bij memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
''Tot persistit.''
Bij memorie van antwoord is door Noorderzijlvest verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
''In principaal appèl:
het vonnis van de rechtbank te Groningen op 28 november 2002 tussen partijen gewezen, te bevestigen zonodig onder verbetering en aanvulling van de gronden;
In incidenteel appèl:
het vonnis van de rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen op 28 november 2002 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [appellanten] alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans [appellanten] zijn vorderingen te ontzeggen;
In principaal appèl en incidenteel appèl:
het vorenstaande voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.''
Door [appellanten] c.s. is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
''dat het het Gerechtshof moge behagen het Waterschap niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel subsidiair de vordering van het Waterschap in het incidenteel appel af te wijzen, met veroordeling van het Waterschap in de kosten van het incident.''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] c.s. hebben in het principaal appel drie grieven opgeworpen.
Noorderzijlvest heeft in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. Op 20 mei 1998 heeft het Dagelijks Bestuur van het voormalige waterschap Noorderzijlvest (verder aan te duiden als Noorderzijlvest-oud) een ontwerp-besluit genomen tot toepassing van artikel 12 van de Waterstaatwet 1900, in het kader van het Waterbeheersingsplan Zuidelijk Westerkwartier. Dit plan voorziet in de verbreding van een watergang ten koste van enige percelen gelegen in de gemeente Grootegast. [appellanten] c.s. zijn eigenaar van een gedeelte van de betrokken percelen.
1.2. Mr Jurriëns heeft namens [appellanten] c.s. zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit.
1.3. Vervolgens heeft het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest-oud op 12 augustus 1998 een definitief besluit van dezelfde strekking genomen. Hiertegen is door [appellanten] c.s. bezwaar gemaakt; hiervoor was een hoorzitting gepland op 16 oktober 1998. Deze hoorzitting heeft geen doorgang gevonden, omdat het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest-oud het bezwaarschrift ambtshalve, buiten de gronden om, gegrond heeft bevonden omdat niet het Dagelijks Bestuur, doch het Algemeen Bestuur, bevoegd was tot het nemen van besluiten ex artikel 12 Waterstaatswet 1900. Een en ander is bij brief van 8 oktober 1998 aan mr Jurriëns als gemachtigde van [appellanten] c.s. meegedeeld. Tegen het besluit van 8 oktober 1998 is geen beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 18 november 1998 heeft het Algemeen Bestuur van Noorderzijlvest-oud zijn bevoegdheden ex artikel 12 Waterstaatswet 1900 overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest-oud.
Het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest-oud heeft op 28 april 1999 een nieuw definitief besluit genomen van dezelfde strekking met betrekking tot de hiervoor genoemde watergang in Grootegast, welk besluit eerst bekendgemaakt is op 15 september 1999.
1.5. Tegen dit besluit heeft mr Jurriëns namens [appellanten] c.s. op 8 oktober 1999 bezwaar gemaakt. Voor de behandeling van dit bezwaarschrift was een hoorzitting gepland op 21 januari 2000, welke op die dag doorgang heeft gevonden. Mr Jurriëns heeft op die zitting het bezwaarschrift toegelicht.
1.6. Per 1 januari 2000 is, in het kader van een herinrichting van de waterschappen in Noord-Nederland, het waterschap Noorderzijlvest-oud opgeheven. Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben bij besluit van 16 december 1998, goedgekeurd door de Minister van Verkeer en Waterstaat op 29 april 1990 (gepubliceerd in het Provinciaal Blad van de Provincie Groningen nr 20 d.d. 2 augustus 1999) besloten tot opheffing, per 1 januari 2000 van Noorderzijlvest-oud en tot oprichting van een nieuw waterschap, eveneens Noorderzijlvest geheten (geïntimeerde).
1.7. Artikel 4 van het overgangsreglement voor het Waterschap Noorderzijlvest luidt als volgt:
"1. Met ingang van de datum van opheffing gaan alle publiekrechtelijke rechten en verplichtingen in het overgaand gebied van de op te heffen waterschappen en het ZPG over op het waterschap.
2. Met ingang van de datum van opheffing gaan alle privaatrechtelijke rechten en verplichtingen in het overgaand gebied van de op te heffen waterschappen en het ZPG over op het waterschap, zonder dat daarvoor een nader besluit wordt gevorderd."
1.8. Bij besluit van 30 juni 1999 hebben Provinciale Staten van Groningen (tezamen met die van provincies Friesland en Drenthe) besloten tot wijziging van de grenzen van een aantal waterschappen per 1 januari 2000 (gepubliceerd in het Provinciaal Blad van de Provincie Groningen nr 32 van 16 december 1999). Bij dit besluit is een gedeelte van het werkgebied van Noorderzijlvest-oud overgegaan naar het Wetterskip Lauwerswâlden, waaronder de in geding zijnde waterloop in Grootegast. Artikel J, vierde en vijfde lid, van de derde wijziging van het Reglement van Wetterskip Lauwerswâlden, bepaalt:
"4. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze reglementswijziging gaan alle rechten en plichten met betrekking tot het naar het waterschap overgaande gebied en voor zover die betrekking hebben op de taken van het waterschap, over op het waterschap zonder dat daartoe een nadere akte wordt gevorderd.
5. Procedures en rechtsgedingen waarbij het overdragende waterschap is betrokken, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze reglementswijziging voortgezet door of tegen het waterschap in de stand waarin zij verkeren."
1.9. Bij de behandeling van het door mr Jurriëns ingediende bezwaarschrift op 21 januari 2000 te Onderdendam heeft de voorzitter van de adviescommissie voor de behandeling van bezwaren van het waterschap Noorderzijlvest zijn twijfel uitgesproken of Noorderzijlvest wel bevoegd was op het bezwaarschrift te beslissen.
Bij advies van 2 maart 2000 heeft de adviescommissie aan het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest geadviseerd om de procedure, in de stand waarin die zich bevond, over te dragen aan het Wetterskip Lauwerswâlden,
1.10. Het Dagelijks Bestuur van Noorderzijlvest heeft op 2 augustus 2000 conform het evengenoemde advies gehandeld en daarvan op 28 september 2000 mr Jurriëns bericht.
1.11. Op 13 december 2000 heeft een nieuwe hoorzitting bij het Wetterskip Lauwerswâlden, plaatsgevonden. Bij beslissing van 3 april 2001 heeft het Dagelijks bestuur van Wetterskip Lauwerswâlden, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.12. De fungerend president van de rechtbank Leeuwarden heeft op 9 juli 2001 het tegen dit besluit ingediende beroep, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
1.13. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 31 juli 2002 (AB 2002,331) het hoger beroep van [appellanten] c.s. ongegrond verklaard en de uitspraak van de fungerend president van de rechtbank Leeuwarden bekrachtigd.
Aanduiding van het geschil
2. [appellanten] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding, op grond van een tweetal arresten van de Hoge Raad, beide van 17 december 1999, NJ 2000, 87 (Groningen-Raatgever) en NJ 2000, 88 gevorderd dat Noorderzijlvest wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, welke zij na vermeerdering van eis hebben gesteld op € 4.537,00
1.1. De kantonrechter heeft het verweer van Noorderzijlvest gehonoreerd dat niet dit waterschap, doch Wetterskip Lauwerswâlden, de rechtsopvolger is van Noorderzijlvest-oud en dat de vordering, voor zover die betrekking heeft op de periode voor 1 januari 2000 tegen de verkeerde partij is ingesteld. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat Noorderzijlvest wel aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van de nodeloos doorgezette hoorzitting van 21 januari 2000. De kantonrechter heeft de daarmee samenhangende kosten geschat op € 1.245,50 en, kennelijk abusievelijk, € 1.245,00 toegewezen. Ook in hoger beroep gaat het om de vraag of, en zo ja, welk bedrag Noorderzijlvest voor kosten van juridische bijstand tijdens de bezwaarfase is verschuldigd.
Met betrekking tot grief 1 in het principaal appel
3. Deze grief valt in een tweetal onderdelen uiteen. Voor zover de grief erover klaagt dat de kantonrechter onvoldoende relevante feiten heeft vastgesteld, behoeft deze grief geen verdere bespreking, aangezien het hof de van belang zijnde feiten hierboven zelf heeft vastgesteld.
4. In het tweede onderdeel klagen [appellanten] c.s. erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat Noorderzijlvest niet de rechtsopvolger is van Noorderzijlvest-oud.
5. Deze grief faalt. Het hof verwijst naar de regelgeving, geciteerd in de overweging 1.7 en 1.8, waaruit, met name uit artikel J, vierde en vijfde lid, van de derde wijziging van het Reglement van Wetterskip Lauwerswâlden, voortvloeit dat alle verplichtingen die betrekking hebben op de in geding zijnde waterloop, zijn overgegaan op Wetterskip Lauwerswâlden. Dit geldt ook voor civielrechtelijke verplichtingen als aan de orde in de onderhavige procedure, nu deze rechtstreeks samenhangen met, dan wel voortvloeien uit de taken van het waterschap als bedoeld in het eerder genoemde vierde lid. De niet verder uitgewerkte stelling van [appellanten] c.s. dat het Noorderzijlvest niet vrij zou staan om dit verweer te voeren, kan hun evenmin baten. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk zijn in het deel van hun vordering dat betrekking heeft op mogelijk onrechtmatig handelen door Noorderzijlvest-oud.
Ten overvloede tekent het hof nog aan dat ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 20 september 2001 er van mag worden uitgegaan dat mr Jurriëns - die [appellanten] c.s. in alle hiervoor genoemde procedures tegen de diverse betrokken waterschappen heeft bijgestaan en ook in de onderhavige procedure optreedt als hun advocaat - bekend was met de hoed en de rand van de regelgeving met betrekking tot herindeling van de desbetreffende waterschappen, zulks gelet op de correspondentie, hoorzitting en rechtszitting, genoemd in rechtsoverweging 1.10 tot 1.12, waarbij Mr Jurriëns namens [appellanten] c.s. betrokken was. De kennis van Mr Jurriëns dient aan [appellanten] c.s. te worden toegerekend.
Met betrekking tot grief 2 in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel.
6. Deze grieven zijn beide gericht tegen de hoogte van het bedrag dat de kantonrechter heeft toegewezen. Zij lenen zich in zoverre voor gezamenlijke behandeling.
7. Het hof dient evenwel eerst vast te stellen of zij aan de behandeling van het incidentele appel toekomt, nu [appellanten] c.s. hebben betoogd dat Noorderzijlvest daarin niet-ontvankelijk is, aangezien zij reeds aan de veroordeling door de kantonrechter gevolg heeft gegeven.
8. Het hof verwerpt dit ontvankelijkheidsverweer, aangezien artikel 339 Rv, derde lid, expliciet bepaalt dat incidenteel appel kan worden ingesteld zelfs na berusting in het vonnis.
9. Noorderzijlvest heeft, als meest verstrekkend verweer, betoogd dat het besluit van 3 april 2000 formele rechtskracht heeft verkregen, waarop de vordering af stuit en voorts dat de jurisprudentie van de Hoge Raad over vernietigde besluiten niet van toepassing is en dat het waterschap niet onrechtmatig tegenover [appellanten] c.s. heeft gehandeld en derhalve niets verschuldigd is.
10. Het hof verwerpt dit standpunt. Op zich zelf kan aan Noorderzijlvest worden toegegeven dat in de onderhavige zak geen sprake is van een vernietigd besluit. De kern van het verwijt van [appellanten] c.s. is echter dat de zaak door Noorderzijlvest te laat is overgedragen aan Lauwerswâlden, waardoor een overbodige hoorzitting heeft plaatsgevonden bij Noorderzijlvest. Dit verwijt aan Noorderzijlvest wordt niet afgedekt door de beslissing op het bezwaarschrift door Wetterskip Lauwerswâlden, op 3 april 2001; dat laatstgenoemd besluit inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen, kan Noorderzijlvest dan ook niet baten. Het hof tekent hierbij aan dat Noorderzijlvest geen incidentele grief heeft gericht tegen de overweging van de kantonrechter, dat Noorderzijlvest op zich zelf erkent dat hij ten onrechte de bedoelde hoorzitting heeft laten doorgaan, waardoor [appellanten] c.s. extra kosten hebben moeten maken en dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Noorderzijlvest die nodeloos gemaakte kosten vergoedt, zodat het hof daarvan dient uit te gaan.
11. Volledigheidshalve overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 6:15 Awb wordt een bezwaar- of beroepschrift dat wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, zo spoedig mogelijk doorgezonden naar het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Naar 's hofs oordeel is dit artikel ook van overeenkomstige toepassing op bezwaarschriften, die voorafgaand aan een territoriale herindeling van een lagere overheidsinstelling, bij het op dat moment bevoegde orgaan zijn ingediend en waarvan de afdoening, na de herindeling, tot de competentie van een ander orgaan behoort. Noorderzijlvest heeft zulks niet tijdig onderkend en heeft het bij haar berustende bezwaarschrift ten onrechte niet zo spoedig als mogelijk was na 1 januari 2000 doorgezonden naar Wetterskip Lauwerswâlden. Dit handelen in strijd met een wettelijk voorschrift dient naar het oordeel van het hof als onrechtmatig jegens [appellanten] c.s. te worden gekwalificeerd. Een zodanig onrechtmatig handelen moet steeds aan het betrokken overheidsorgaan worden toegerekend.
12. De kosten die de, achteraf gezien, nodeloze hoorzitting van 21 januari 2000 voor [appellanten] c.s. hebben opgeleverd, komen op grond van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking, indien zowel het inroepen van die bijstand als de kosten daarvan redelijk zijn (HR 17 december 1998, NJ 2000,88), waarbij het hof nog aantekent dat artikel 7:15 Awb, dat een andere maatstaf bevat, eerst op 12 maart 2002 in werking is getreden. Uitsluitend de kosten, direct verbonden aan de hoorzitting van 21 januari 2000, komen voor vergoeding in aanmerking, aangezien de andere kosten van rechtsbijstandverlening ook waren gemaakt indien Noorderzijlvest de stukken wel tijdig naar Wetterskip Lauwerswâlden, had doorgezonden.
13. [appellanten] c.s. hebben geen gespecificeerde factuur die op deze werkzaamheden betrekking heeft in het geding gebracht, zij stellen daartoe ook niet meer in staat te zijn, gelet op een crash in de computer van mr Jurriëns. Wat daarvan ook verder zij, het hof is van oordeel dat zulks binnen de risicosfeer van [appellanten] c.s. valt.
Mr Jurriens heeft aangegeven dat de hoorzitting zeker 2 uur heeft geduurd. Uit het proces-verbaal van de hoorzitting van 21 januari 2000 blijkt niet dat mr Jurriëns pleitaantekeningen heeft overgelegd. Het hof begroot de voorbereiding van de hoorzitting op eveneens twee uur. Daarnaast acht het hof ook een bedrag aan reisuren toewijsbaar, zij het niet voor de volledige reisduur Noordwijk - Onderdendam, aangezien de omstandigheid dat mr Jurriëns daar kantoor houdt, niet geheel voor rekening van Noorderzijlvest kan worden gebracht. Het hof acht voor de reistijd twee uur toewijsbaar, derhalve in totaal 6 uur à het door mr Jurriëns in rekening gebrachte uurbedrag van ƒ 290,00, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 17,5% BTW, hetgeen neerkomt op ƒ 2.146,73. Voorts acht zij aan reiskosten een bedrag toewijsbaar van ƒ 246,00 (410 km a ƒ 0,60). Derhalve acht het hof in totaal een bedrag van ƒ 2.392,73 toewijsbaar, hetgeen in euro's neerkomt op € 1.085,77.
14. Grief 2 in het principaal appel faalt, grief 1 in het incidenteel appel slaag ten dele.
Met betrekking tot de grieven 3 in het principaal appel en 2 in het incidenteel appel
15. Beide grieven, die zich richten tegen het dictum van het beroepen vonnis, hebben geen zelfstandige betekening en behoeven dan ook geen verdere bespreking.
De slotsom
16. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen, voor zover de kantonrechter daarin Noorderzijlvest heeft veroordeeld tot betaling van € 1.245,00 en opnieuw rechtdoende, Noorderzijlvest veroordelen tot betaling van € 1.085,77. Voor het overige zal het hof dit vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellanten] c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het principaal appel veroordelen (tarief I, 1 procespunt) en de kosten van het incidenteel appel, gelet op de uitkomst van het geding, compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de kantonrechter Noorderzijlvest daarin heeft veroordeeld tot betaling van € 1.245,00;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Noorderzijlvest om tegen kwijting aan [appellanten] c.s. te voldoen een bedrag van € 1.085,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het geding in het principaal appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Noorderzijlvest op € 205,-- aan verschotten en € 545,00 aan salaris voor de procureur; compenseert de kosten van het geding in het incidenteel appel;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, De Bock en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 juni 2004.