ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1751

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 272/03 OZB
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerende-zaakbelasting 2001

In deze zaak gaat het om de verschuldigdheid van onroerende-zaakbelasting (OZB) voor het jaar 2001, opgelegd aan belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan de a-straat 49a te Z. De aanslagen zijn op 30 november 2002 opgelegd door het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Skasterlan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het hoofd heeft deze in zijn uitspraak van 14 februari 2003 gehandhaafd. Het beroep van belanghebbende is op 19 maart 2003 ter griffie van het Gerechtshof Leeuwarden ingekomen, waarna een uitgebreide procedure volgde met diverse stukken en een mondelinge behandeling op 18 maart 2004.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een pleitnota overgelegd. Het hof heeft op 1 april 2004 mondeling uitspraak gedaan, waarna belanghebbende verzocht heeft om een schriftelijke uitspraak. De zaak draait om de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij belanghebbende aanvoert dat de aanslagen onterecht zijn, omdat de waarde van de woning aan de a-straat 49a al in een eerdere waardevaststelling zou zijn meegenomen. Het hoofd van de afdeling financiën stelt echter dat de aanslagen correct zijn vastgesteld.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de onroerende zaak administratief is gesplitst in een winkelruimte en een woonruimte, en dat de waarde van de woning aan de a-straat 49a afzonderlijk is vastgesteld. Het hof concludeert dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de aanslag onjuist zouden maken. Daarom verklaart het hof het beroep ongegrond en ziet het geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is op 11 juni 2004 gedaan door mr. F.J.W. Drion, in aanwezigheid van griffier mw. mr. H. de Jong.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 272/03 11 juni 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Skasterlan (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen ingevolge de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelasting 2001 (: de Verordening).
1. Ontstaan en loop van het geding
Ingevolge de Verordening zijn aan belanghebbende voor het jaar 2001 op 30 november 2002 aanslagen opgelegd ter zake van de eigendom en het feitelijk gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 49a te Z (: de onroerende zaak).
Bij de uitspraak waarvan beroep van 14 februari 2003 heeft het hoofd deze aanslagen gehandhaafd.
Het beroepschrift (met bijlagen) is op 19 maart 2003 ter griffie van het hof ingekomen. Het hoofd heeft vervolgens op 5 juni 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Op 4 juli 2003 is een nader schrijven (met bijlagen) van belanghebbende ter griffie van het hof ingekomen. Een afschrift van deze als akte van repliek aangemerkte brief is verzonden aan het hoofd. Vervolgens is op 24 juli 2003 een akte van dupliek van het hoofd ter griffie binnengekomen. Hiervan is een afschrift een gezonden aan belanghebbende. Van belanghebbende is voorts op 31 oktober 2003 een schrijven (met bijlagen) ter griffie binnengekomen. Een afschrift van dit schrijven is verzonden aan het hoofd. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 maart 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen belanghebbende, en namens het hoofd mevrouw A en mevrouw B. Ter terechtzitting heeft belanghebbende een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
Het hof heeft in deze zaak op 1 april 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, op 15 april 2004, aan partijen is verzonden.
Bij een op 28 april 2004 ter griffie ingekomen brief heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daartoe verschuldigde griffierecht is op 11 mei 2004 voldaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is eigenaar en feitelijk gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 49a te Z (: de onroerende zaak).
2.2 Het hoofd heeft belanghebbende op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2001 (: de Verordening) voor het jaar 2001 op 30 november 2002 aanslagen opgelegd ter zake van de eigendom en het feitelijk gebruik van voormelde onroerende zaak.
2.3 In het kader van de bezwaarprocedure zijn de aanslagen gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is de verschuldigdheid van de opgelegde rechten.
3.2 Belanghebbende is van mening dat de onderhavige aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Belanghebbende stelt hiertoe dat uit de uitspraak van het hoofd d.d. 11 april 2002 op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de waardevaststelling van het winkelpand aan de a-straat 49 te Z, kan worden opgemaakt dat in die waardevaststelling tevens de boven die winkel gelegen woning, a-straat 49a, is begrepen. Daarnaast voert belanghebbende nog enkele bezwaren aan omtrent de formele gang van zaken in de bezwaarfase, alsmede tegen de totstandkoming van de aan de onderhavige aanslagen ten grondslag liggende waardevaststelling.
3.3 Het hoofd stelt zich op het standpunt dat de aanslagen terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
3.5 Ter zitting hebben partijen hun wederzijdse standpunten gehandhaafd zonder nadere gronden aan te voeren.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de onroerende zaak a-straat 49 te Z, op verzoek van belanghebbende is gesplitst, in die zin dat zowel de op de begane grond gelegen winkelruimte, als de daarboven gelegen woonruimte, administratief rechterlijk, als afzonderlijke onroerende zaken zullen worden beschouwd. Eén en ander wordt door de gemeente bevestigd in haar brief d.d. 23 maart 2000. Hierbij wordt tevens aangegeven dat aan de woonruimte het adres a-straat 49a zal worden toegekend.
4.2 In de aanhef van de door belanghebbende bedoelde uitspraak van het hoofd d.d. 11 april 2002, staat dat de uitspraak ziet op de onroerende zaak a-straat 49. Deze omschrijving stond, naar het hoofd onweersproken heeft gesteld, eveneens vermeld op de beschikking waartegen belanghebbende zijn bezwaarschrift had ingediend. Dat in de hiervoor bedoelde uitspraak, op de laatste pagina onder het kopje "Retournering" is vermeld "waardeverlaging van uw woning" kan, gelet op het vorenstaande, niet een in rechte te beschermen vertouwen bij belanghebbende hebben gewekt dat in die beschikking tevens de waarde van de woning, a-straat 49a was verwerkt. Nu het hoofd nadien de waarde van de woning afzonderlijk bij beschikking heeft vastgesteld, en deze waarde voorts onherroepelijk vaststaat, is er sprake van een heffingsmaatstaf voor de onderhavige belasting als omschreven in artikel 3 lid 1 van de Verordening.
In het kader van de onderhavige procedure staat het hof niet vrij de waarde van de woning (opnieuw) te beoordelen.
Nu belanghebbende overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aanslag overigens niet juist is vastgesteld, treffen de grieven van belanghebbende geen doel.
5. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep ongegrond is.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 11 juni 2004 door mr F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr H. de Jong en
ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 16 juni 2004