ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1753

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 483/03 OZB
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerende-zaakbelasting 2003

In deze zaak gaat het om de verschuldigdheid van onroerende-zaakbelasting (OZB) die aan belanghebbende is opgelegd door de gemeente Skasterlan. De aanslagen zijn opgelegd op 31 maart 2003 voor het jaar 2003, ter zake van de eigendom en het feitelijk gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 49a te Z. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het hoofd van de afdeling financiën heeft de aanslagen gehandhaafd in een uitspraak van 7 mei 2003. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2004, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van het hoofd aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht en een pleitnota overgelegd. Het hof heeft op 1 april 2004 mondeling uitspraak gedaan, waarna belanghebbende verzocht heeft om een schriftelijke uitspraak. Dit verzoek is gehonoreerd, en het griffierecht is op 11 mei 2004 voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak a-straat 49 te Z administratief is gesplitst in een winkelruimte en een woonruimte, waarbij de woonruimte het adres a-straat 49a heeft gekregen. Belanghebbende betoogt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat de waarde van de woning a-straat 49a in eerdere waardevaststellingen zou zijn meegenomen. Het hoofd van de afdeling financiën stelt echter dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de waarde van de woning afzonderlijk is vastgesteld.

Het hof concludeert dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de aanslagen onterecht zouden maken. De grieven van belanghebbende worden verworpen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 483/03 11 juni 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Skasterlan (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen ingevolge de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelasting 2003 (: de Verordening).
1. Ontstaan en loop van het geding
Ingevolge de Verordening zijn aan belanghebbende voor het jaar 2003 op 31 maart 2003 aanslagen opgelegd ter zake van de eigendom en het feitelijk gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 49a te Z (: de onroerende zaak).
Bij de uitspraak waarvan beroep van 7 mei 2003 heeft het hoofd deze aanslagen gehandhaafd.
Het beroepschrift (met bijlagen) is op 6 juni 2003 ter griffie van het hof ingekomen. Het hoofd heeft vervolgens op 21 juli 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Op 11 augustus 2003 is een nader schrijven (met bijlagen) van belanghebbende ter griffie van het hof ingekomen. Een afschrift van deze als akte van repliek aangemerkte brief is verzonden aan het hoofd. Vervolgens is op 4 september 2003 een akte van dupliek van het hoofd ter griffie binnengekomen. Hiervan is wederom een afschrift gezonden aan belanghebbende. Van belanghebbende is voorts op 31 oktober 2003 een schrijven (met bijlagen) ter griffie binnengekomen. Een afschrift van dit schrijven is verzonden aan het hoofd. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 maart 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen belanghebbende, en namens het hoofd mevrouw A en mevrouw B. Ter terechtzitting heeft belanghebbende een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
Het hof heeft in deze zaak op 1 april 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, op 15 april 2004, aan partijen is verzonden.
Bij een op 28 april 2004 ter griffie ingekomen brief heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daartoe verschuldigde griffierecht is op 11 mei 2004 voldaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is eigenaar en feitelijk gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 49a te Z (: de onroerende zaak).
2.2 Het hoofd heeft belanghebbende op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2003 (: de Verordening) voor het jaar 2003 op 31 maart 2003 aanslagen opgelegd ter zake van de eigendom en het feitelijk gebruik van voormelde onroerende zaak.
2.3 In het kader van de bezwaarprocedure zijn de aanslagen gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is de verschuldigdheid van de opgelegde rechten.
3.2 Belanghebbende is van mening dat de onderhavige aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Belanghebbende stelt hiertoe dat uit de uitspraak van het hoofd d.d. 11 april 2002 op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de waardevaststelling van het winkelpand aan de a-straat 49 te Z, kan worden opgemaakt dat in die waardevaststelling tevens de boven die winkel gelegen woning, a-straat 49a, is begrepen. Daarnaast voert belanghebbende nog enkele bezwaren aan omtrent de formele gang van zaken in de bezwaarfase, alsmede tegen de totstandkoming van de aan de onderhavige aanslagen ten grondslag liggende waardevaststelling.
3.3 Het hoofd stelt zich op het standpunt dat de aanslagen terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
3.5 Ter zitting hebben partijen hun wederzijdse standpunten gehandhaafd zonder nadere gronden aan te voeren.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de onroerende zaak a-straat 49 te Z, op verzoek van belanghebbende is gesplitst, in die zin dat zowel de op de begane grond gelegen winkelruimte, als de daarboven gelegen woonruimte, administratief rechterlijk, als afzonderlijke onroerende zaken zullen worden beschouwd. Eén en ander wordt door de gemeente bevestigd in haar brief d.d. 23 maart 2000. Hierbij wordt tevens aangegeven dat aan de woonruimte het adres a-straat 49a zal worden toegekend.
4.2 In de aanhef van de door belanghebbende bedoelde uitspraak van het hoofd d.d. 11 april 2002, staat dat de uitspraak ziet op de onroerende zaak a-straat 49. Deze omschrijving stond, naar het hoofd onweersproken heeft gesteld, eveneens vermeld op de beschikking waartegen belanghebbende zijn bezwaarschrift had ingediend. Dat in de hiervoor bedoelde uitspraak, op de laatste pagina onder het kopje "Retournering" is vermeld "waardeverlaging van uw woning" kan, gelet op het vorenstaande, niet een in rechte te beschermen vertouwen bij belanghebbende hebben gewekt dat in die beschikking tevens de waarde van de woning, a-straat 49a was verwerkt. Nu het hoofd nadien de waarde van de woning afzonderlijk bij beschikking heeft vastgesteld, en deze waarde voorts onherroepelijk vaststaat, is er sprake van een heffingsmaatstaf voor de onderhavige belasting als omschreven in artikel 3 lid 1 van de Verordening.
In het kader van de onderhavige procedure staat het hof niet vrij de waarde van de woning (opnieuw) te beoordelen.
Nu belanghebbende overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aanslag overigens niet juist is vastgesteld, treffen de grieven van belanghebbende geen doel.
5. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep ongegrond is.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 11 juni 2004 door mr F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr H. de Jong en
ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 16 juni 2004