ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1770

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1489/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak vastgesteld door heffingsambtenaar in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 11 juni 2004, gaat het om een geschil over de waarde van een onroerende zaak gelegen aan het a-plein 42-a te Z, vastgesteld door de heffingsambtenaar. De waarde is vastgesteld op € 174.705,-- per 1 januari 1999, met een beschikking gedateerd 28 februari 2001. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, die door de heffingsambtenaar is gehandhaafd in een uitspraak van 22 mei 2002. Het beroep is op 1 juli 2002 ingediend, waarna de gronden zijn aangevuld op 30 juli 2002. De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2003 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2004 is de belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente Meppel en een taxatiebureau.

De kern van het geschil betreft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. De belanghebbende stelt dat de waarde te hoog is en noemt een waarde van € 136.134,--. Hij betwist de bruikbaarheid van het referentieobject a-straat 17 en vindt dat de kapitalisatiefactor te hoog is en onvoldoende onderbouwd. De heffingsambtenaar heeft echter een gedetailleerd taxatierapport overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde op een zorgvuldige manier is vastgesteld, rekening houdend met vergelijkbare onroerende zaken en de economische omstandigheden.

Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer. De taxatie is goed onderbouwd en de gebruikte vergelijkingsobjecten zijn relevant. Het hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1489/02 11 juni 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Meppel (de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Ingevolge de WOZ heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak aan het a-plein 42-a te Z
(: de onroerende zaak), waarvan de belanghebbende eigenaar is, vastgesteld bij beschikking onder nummer 0000/0002, gedateerd 28 februari 2001. Daarbij is de waarde voor de onroerende zaak vastgesteld op € 174.705,-- (ƒ 385.000,--). Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 22 mei 2002, heeft de heffingsambtenaar deze waarde gehandhaafd.
Het pro-forma beroepschrift is op 1 juli 2002 ter griffie ingekomen, waarna de gronden door belanghebbende zijn aangevuld bij brief (met bijlagen) van 30 juli 2002, ontvangen door de griffie op 30 juli 2002. De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2003 het verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Bij de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van 13 april 2004, gehouden te Leeuwarden, is de heer A verschenen, vergezeld van de gemachtigde de heer ing. B, werkzaam bij C te Z. De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door de heer D, werkzaam bij de gemeente Meppel, vergezeld van de heer E, werkzaam bij taxatiebureau F. Zonder bezwaar van de zijde van de heffingsambtenaar heeft belanghebbendes gemachtigde twee bijlagen overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
2.1 Bij beschikking van 28 februari 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar van de onroerende zaak aan het a-plein 42-a te Z de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waardepeildatum is 1 januari 1999. Het betreft een omstreeks het jaartal 1900 gebouwd pand, dat in 1987 is verbouwd tot een horecagelegenheid. De bruto-vloeroppervlakte van het café op de begane grond bedraagt 172 m². De verdieping van circa 250 m³ is buiten de waardering gehouden.
2.2 De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 € 174.705,-- (ƒ 385.000,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2 Belanghebbende staat een waarde voor van € 136.134,-- (ƒ 300.000,--). Belanghebbende is van mening dat moeilijk te beoordelen is of het referentieobject a-straat 17 bruikbaar is, aangezien vergelijkingsgetallen als huur- en koopprijs ontbreken. Het betreft hier een transactie tussen verhuurder en zittende huurder, waarvoor laatstgenoemde wellicht extra heeft willen betalen wegens eigen investeringen. Voorts vindt belanghebbende de kapitalisatiefactor te hoog en onvoldoende onderbouwd. In dat verband wijst belanghebbende erop dat de assurantiepremie in de horeca aanzienlijk hoger ligt dan voor andere branches, hetgeen de exploitatielasten gemiddeld met 0,6 % doet stijgen. Belanghebbende ageert voorts tegen het feit dat ter vergelijking veelal transacties zijn gebruikt van horecapanden, waarbij de vennootschap onder firma G betrokken is geweest.
3.3 De heffingsambtenaar bestrijdt belanghebbendes grieven.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid,
WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur of door middel van een methode van vergelijking met referentiepanden.
4.2 Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het in december 2002 door de WOZ-taxateurs ing. H en I, werkzaam voor F, opgemaakte taxatierapport.
4.3 Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, ten aanzien van de onroerende zaak, in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4.4 De taxatiewaarde van de onroerende zaak is in het taxatierapport gedetailleerd en inzichtelijk onderbouwd en de waarde is getoetst aan gerealiseerde transactie- en huurcijfers van in de nabijheid gelegen vergelijkbare onroerende zaken. Dat hierbij onder meer gebruik is gemaakt van transactie- en/of huurcijfers van panden waarbij de v.o.f. G betrokken was, doet niet af aan de bruikbaarheid van deze transactiecijfers. Immers tussen partijen is niet in geschil dat er weinig transactiegegevens voorhanden zijn en dat waar deze gegevens wel voorhanden waren deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt als referentieobject. De vergelijkbare onroerende zaken hoeven bovendien niet identiek aan de te waarderen objecten te zijn, mits zoals in casu met de onderlinge verschillen maar voldoende rekening wordt gehouden.
4.5 Ten aanzien van het referentieobject a-straat 17 heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat de verkoopprijs per 1 juni 1998 aan de zittende huurder ƒ 390.000,-- bedroeg en dat de marktconforme verkoopprijs circa ƒ 435.000,-- zou zijn geweest als de door de huurder gedane investeringen zouden zijn meegerekend. Voorts is namens de heffingsambtenaar ter zitting met betrekking tot het referentieobjecten a-plein 25 en b-straat 4 aangegeven dat bij de huurprijzen is uitgegaan van de kale huurprijzen. Voor het als eetcafé in gebruik zijnde referentieobject a-plein 25 houdt dat onder meer dat de waarde van de bakwand buiten beschouwing is gelaten. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde derhalve ook in dat opzicht inzichtelijk gemaakt.
4.6 Anders dan belanghebbende voorstaat, kunnen de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw (waaronder de prijs per vierkante meter) niet apart op hun juistheid beoordeeld worden. De taxatieopbouw kan slechts worden gezien als een
hulp-/controlemiddel bij de waardevaststelling.
4.7 Door bij het bepalen van de kapitalisatiefactor gebruik te maken van kengetallen, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de kosten en lasten die het exploiteren van horecazaak met zich brengt. Als hiertegen door belanghebbende is aangevoerd dat hierbij onvoldoende rekening is gehouden met de voor de horecabranche geldende hogere verzekeringspremies, wijst het hof erop dat de kapitalisatiefactor van de onderhavige onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld als deze wordt afgezet tegen de kapitalisatiefactoren van de horecapanden b-plein 14, c-straat 10 en b-straat 4. Immers waar de kapitalisatiefactoren voor de vergelijkbare horecapanden b-plein 14, c-straat 10 en b-straat 4 respectievelijk 9,07, 10,09 en 9,0 bedragen, kan niet gezegd worden dat de heffingsambtenaar door de kapitalisatiefactor voor de onderhavige onroerende zaak op 8,8 vast te stellen van een te hoge factor is uitgegaan.
Uit hetgeen de belanghebbende heeft gesteld kan dan ook geenszins de conclusie worden getrokken dat de in het taxatierapport gehanteerde kapitalisatiefactor onjuist is.
5. De conclusie
Nu ook anderszins geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld en ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 11 juni 2004 uitgesproken door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 16 juni 2004