ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1772

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1491/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak per 1 januari 1999 in geschil tussen belanghebbende en heffingsambtenaar

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de waarde van een onroerende zaak aan het a-plein 15+16 te Z centraal. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 258.654,-- per 1 januari 1999, welke waarde door belanghebbende werd betwist. De belanghebbende, eigenaar en/of huurder van de onroerende zaak, had een pro-forma beroepschrift ingediend na de handhaving van de waarde door de heffingsambtenaar. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2004, werd de belanghebbende vertegenwoordigd door de heer A en zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door de heer D en de heer E van taxatiebureau F.

De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en gaf aan dat de huurwaarden niet marktconform waren, mede door de verplichting om bier van een specifieke brouwerij af te nemen. De belanghebbende stelde een waarde voor van € 250.940,-- en betwistte de kapitalisatiefactor die door de heffingsambtenaar was gehanteerd. De heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt met een gedetailleerd taxatierapport, waarin de waarde was onderbouwd met vergelijkbare onroerende zaken.

Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan en dat de taxatie goed onderbouwd was. De waarde was vastgesteld op basis van de economische waarde en de kapitalisatiefactor was niet te hoog. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigden. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de proceskosten werden niet toegewezen.

De uitspraak werd gedaan op 11 juni 2004 door mr. G.M. van der Meer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en werd op 16 juni 2004 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1491/02 11 juni 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Meppel (de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Ingevolge de WOZ heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak aan het a-plein 15+16 te Z (: de onroerende zaak), waarvan de belanghebbende eigenaar en/of huurder is, vastgesteld bij beschikking onder nummer 0000/0005, gedateerd 28 februari 2001. Daarbij is de waarde voor de onroerende zaak vastgesteld op € 258.654,-- (ƒ 570.000,--). Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 22 mei 2002, heeft de heffingsambtenaar deze waarde gehandhaafd.
Het pro-forma beroepschrift is op 1 juli 2002 ter griffie ingekomen, waarna de gronden door belanghebbende zijn aangevuld bij brief (met bijlagen) van 30 juli 2002, ontvangen door de griffie op 30 juli 2002. De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2003 het verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Bij de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van 13 april 2004, gehouden te Leeuwarden, is de heer A verschenen, vergezeld van de gemachtigde de heer ing. B, werkzaam bij C te Z. De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door de heer D, werkzaam bij de gemeente Meppel, vergezeld van de heer E, werkzaam bij taxatiebureau F. Zonder bezwaar van de zijde van de heffingsambtenaar heeft belanghebbendes gemachtigde twee bijlagen overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
2.1 Bij beschikking van 28 februari 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of huurder van de onroerende zaak aan het a-plein 15 + 16 te Z de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waardepeildatum is 1 januari 1999. Het betreft een omstreeks het jaartal 1850 gebouwd pand, dat meerdere keren is verbouwd. De begane grond met een oppervlakte van 154 m² is ingericht als café. De eerste verdieping is voor 83 m² eveneens als café in gebruik en bestaat voor het overige gedeelte uit vergaderruimte; de tweede verdieping wordt gebruikt als opslagruimte.
2.2 De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 € 258.654,-- (ƒ 570.000,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2 Belanghebbende staat een waarde voor van € 250.940-- (ƒ 553.000,--). De huurwaarden zijn volgens belanghebbende wel acceptabel maar niet onderbouwd. Belanghebbende wijst er voorts op dat het referentieobject a-plein 19 + 20 is gekocht door een bierbrouwerij, waardoor de horecaexploitant als huurder verplicht zal zijn het bier van dezelfde brouwer af te nemen, zodat geen sprake is van een marktconforme huurprijs. Voorts vindt belanghebbende de kapitalisatiefactor te hoog en onvoldoende onderbouwd. In dat verband wijst belanghebbende erop dat de assurantiepremie in de horeca aanzienlijk hoger ligt dan voor andere branches, hetgeen de exploitatielasten gemiddeld met 0,6 % doet stijgen. Belanghebbende vindt een kapitalisatiefactor van 8,5 reëel. Belanghebbende ageert voorts tegen het feit dat ter vergelijking veelal transacties zijn gebruikt van horecapanden, waarbij belanghebbende zelf betrokken is geweest.
3.3 De heffingsambtenaar bestrijdt belanghebbendes grieven.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid,
WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur of door middel van een methode van vergelijking met referentiepanden.
4.2 Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het in december 2002 door de WOZ-taxateurs ing. G en H, werkzaam voor F, opgemaakte taxatierapport.
4.3 Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, ten aanzien van de onroerende zaak, in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4.4 De taxatiewaarde van de onroerende zaak is in het taxatierapport gedetailleerd en inzichtelijk onderbouwd en de waarde is getoetst aan gerealiseerde transactie- en huurcijfers van in de nabijheid gelegen vergelijkbare onroerende zaken. Dat hierbij onder meer gebruik is gemaakt van transactie- en/of huurcijfers van panden waarbij belanghebbende betrokken was, doet niet af aan de bruikbaarheid van deze transactiecijfers. Immers tussen partijen is niet in geschil dat er weinig transactiegegevens voorhanden zijn en dat waar deze gegevens wel voorhanden waren deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt als referentieobject. De vergelijkbare onroerende zaken hoeven bovendien niet identiek aan de te waarderen objecten te zijn, mits zoals in casu met de onderlinge verschillen maar voldoende rekening wordt gehouden.
4.5 De grief van belanghebbende dat de huurprijs voor het referentieobject a-plein 19 + 20 niet marktconform is, omdat het verhuurd wordt door een bierbrouwerij met de verpichting hetzelfde biermerk te voeren, treft geen doel, aangezien de heffingsambtenaar ter zitting terecht heeft gesteld dat daardoor de huurprijs wellicht te laag zal zijn, maar zeker niet te hoog.
4.6 Anders dan belanghebbende voorstaat, kunnen de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw (waaronder de prijs per vierkante meter) niet apart op hun juistheid beoordeeld worden. De taxatieopbouw kan slechts worden gezien als een
hulp-/controlemiddel bij de waardevaststelling.
4.7 Door bij het bepalen van de kapitalisatiefactor gebruik te maken van kengetallen, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de kosten en lasten die het exploiteren van horecazaak met zich brengt. Als hiertegen door belanghebbende is aangevoerd dat hierbij onvoldoende rekening is gehouden met de voor de horecabranche geldende hogere verzekeringspremies, wijst het hof erop dat de kapitalisatiefactor van de onderhavige onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld als deze wordt afgezet tegen de kapitalisatiefactoren van de horecapanden a-plein 14 en a-straat 10. Immers waar de kapitalisatiefactoren voor de vergelijkbare horecapanden a-plein 14 en a-straat 10 respectievelijk 9,07 en 10,09 bedragen, kan niet gezegd worden dat de heffingsambtenaar door de kapitalisatiefactor voor de onderhavige onroerende zaak op 8,8 vast te stellen van een te hoge factor is uitgegaan.
Uit hetgeen de belanghebbende heeft gesteld kan dan ook geenszins de conclusie worden getrokken dat de in het taxatierapport gehanteerde kapitalisatiefactor onjuist is.
5. De conclusie
Nu ook anderszins geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld en ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 11 juni 2004 uitgesproken door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 16 juni 2004