ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1775

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1492/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak vastgesteld door heffingsambtenaar in geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de waarde van een onroerende zaak aan de a-straat 22 te Z ter discussie. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 112.537,-- per 1 januari 1999, welke waarde door belanghebbende werd betwist. De belanghebbende, een huurder van het pand, had een lagere waarde van € 97.562,-- voorgesteld, onderbouwd met argumenten over huurprijzen en kapitalisatiefactoren. De heffingsambtenaar verdedigde zijn vaststelling met een taxatierapport, opgesteld door WOZ-taxateurs, waarin de waarde was onderbouwd met vergelijkingen van referentiepanden en huurprijzen in de omgeving.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2004 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan door het goed onderbouwde taxatierapport, dat inzichtelijk was en rekening hield met de relevante marktgegevens. Het hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger was vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1999, zoals vereist door de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).

Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigden. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.M. van der Meer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en is op 11 juni 2004 openbaar gemaakt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1492/02 11 juni 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Meppel (de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Ingevolge de WOZ heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak aan de a-straat 22 te Z (: de onroerende zaak), waarvan de belanghebbende huurder is, vastgesteld bij beschikking onder nummer 0000/0006, gedateerd 24 april 2001. Daarbij is de waarde voor de onroerende zaak vastgesteld op € 112.537,-- (ƒ 248.000,--). Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 22 mei 2002, heeft de heffingsambtenaar deze waarde gehandhaafd.
Het pro-forma beroepschrift is op 1 juli 2002 ter griffie ingekomen, waarna de gronden door belanghebbende zijn aangevuld bij brief (met bijlagen) van 30 juli 2002, ontvangen door de griffie op 30 juli 2002. De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2003 het verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Bij de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van 13 april 2004, gehouden te Leeuwarden, is de heer A verschenen, vergezeld van de gemachtigde de heer ing. B, werkzaam bij C te Z. De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door de heer D, werkzaam bij de gemeente Meppel, vergezeld van de heer E, werkzaam bij taxatiebureau F. Zonder bezwaar van de zijde van de heffingsambtenaar heeft belanghebbendes gemachtigde twee bijlagen overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
2.1 Bij beschikking van 24 april 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als huurder van de onroerende zaak aan de a-straat 22 te Z de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waardepeildatum is 1 januari 1999. Het betreft een omstreeks het jaartal 1900 gebouwd pand, dat meerdere keren is verbouwd en thans in gebruik is als café met bovenwoning. De begane grond meet 68 m² en is ingericht als café, terwijl het woongedeelte op de eerste verdieping een inhoud heeft van 190 m³.
2.2 De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 € 112.537,-- (ƒ 248.000,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2 Belanghebbende staat een waarde voor van € 97.562,-- (ƒ 215.000,--). Belanghebbende acht een huurwaarde van ƒ 275,-- per m² redelijk, zeker nu voor op korte afstand gelegen winkels een huurprijs van hoogstens ƒ 200,-- per m² geldt. Volgens belanghebbende is niet duidelijk wat de huur- en/of koopprijzen zijn geweest van de referentieobjecten. De huurwaarde van het pand bedraagt circa ƒ 20.400,-- per jaar. Voorts vindt belanghebbende de kapitalisatiefactor te hoog en onvoldoende onderbouwd. In dat verband wijst belanghebbende erop dat de assurantiepremie in de horeca aanzienlijk hoger ligt dan voor andere branches, hetgeen de exploitatielasten gemiddeld met 0,6 % doet stijgen. Belanghebbende vindt een kapitalisatiefactor van 8,5 reëel. Belanghebbende ageert voorts tegen het feit dat ter vergelijking veelal transacties zijn gebruikt van horecapanden, waarbij belanghebbende zelf betrokken is geweest.
3.3 De heffingsambtenaar bestrijdt belanghebbendes grieven.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid,
WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur of door middel van een methode van vergelijking met referentiepanden.
4.2 Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het in december 2002 door de WOZ-taxateurs ing. G en H, werkzaam voor F, opgemaakte taxatierapport.
4.3 Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, ten aanzien van de onroerende zaak, in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4.4 De taxatiewaarde van de onroerende zaak is in het taxatierapport gedetailleerd en inzichtelijk onderbouwd en de waarde is getoetst aan in de nabijheid gelegen voor vergelijkbare onroerende zaken gerealiseerde transactie- en huurcijfers. Dat hierbij onder meer gebruik is gemaakt van transactie- en/of huurcijfers van panden waarbij belanghebbende betrokken was, doet niet af aan de bruikbaarheid van deze transactiecijfers. Immers tussen partijen is niet in geschil dat er weinig transactiegegevens voorhanden zijn en dat waar deze gegevens wel voorhanden waren deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt als referentieobject. De vergelijkbare onroerende zaken hoeven bovendien niet identiek aan de te waarderen objecten te zijn, mits zoals in casu met de onderlinge verschillen maar voldoende rekening wordt gehouden.
4.5 De grief van belanghebbende dat uit de huurprijs van ƒ 20.400,-- per jaar een lagere WOZ-waarde kan worden afgeleid, heeft de heffingsambtenaar terecht weersproken door erop te wijzen dat belanghebbende het pand van I BV huurt, hetgeen de huurder zal belemmeren in keuze van het te tappen bier, zodat de overeengekomen huurprijs niet marktconform zal zijn, hetgeen bevestigd wordt uit huurcijfers uit de directe omgeving. Ondanks dat het horecapand a-plein 9 wordt gehuurd van een bierbrouwerij, wat de huurder zal verplichten om bier van deze brouwerij af te nemen, in dit geval van het merk J, waar dan een lagere (niet marktconforme) huurprijs tegenover zal staan, betekent dat niet dat de koopprijs van dit pand niet marktconform is. Immers een bierbrouwerij treedt bij de aankoop van deze onroerende zaak op als gewone marktpartij en kan alleen met een marktconforme prijs het pand in bezit krijgen, zodat het hier dan ook als referentieobject kan worden gebruikt.
4.6 Anders dan belanghebbende voorstaat, kunnen de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw (waaronder de prijs per vierkante meter) niet apart op hun juistheid beoordeeld worden. De taxatieopbouw kan slechts worden gezien als een
hulp-/controlemiddel bij de waardevaststelling. Het gerechtshof ziet ook overigens geen aanleiding te twijfelen aan de door de heffingsambtenaar genoemde huurcijfers per m².
4.7 Door bij het bepalen van de kapitalisatiefactor gebruik te maken van kengetallen, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de kosten en lasten die het exploiteren van horecazaak met zich brengt. Als hiertegen door belanghebbende is aangevoerd dat hierbij onvoldoende rekening is gehouden met de voor de horecabranche geldende hogere verzekeringspremies, wijst het hof erop dat de kapitalisatiefactor van de onderhavige onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld als deze wordt afgezet tegen de kapitalisatiefactoren van de horecapanden a-plein 14, a-straat 10 en b-straat 4. Immers waar de kapitalisatiefactoren voor de vergelijkbare horecapanden a-plein 14, a-straat 10 en b-straat 4 respectievelijk 9,07 en 10,09 en 9,0 bedragen, kan niet gezegd worden dat de heffingsambtenaar door de kapitalisatiefactor voor de onderhavige onroerende zaak op 8,8 vast te stellen van een te hoge factor is uitgegaan.
Uit hetgeen de belanghebbende heeft gesteld kan dan ook geenszins de conclusie worden getrokken dat de in het taxatierapport gehanteerde kapitalisatiefactor onjuist is.
5. De conclusie
Nu ook anderszins geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld en ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 11 juni 2004 uitgesproken door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 16 juni 2004