Arrest d.d. 16 juni 2004
Rolnummer 0300162
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr H.A. de Boer,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 11 februari 2004 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellanten] hebben een akte genomen en [geïntimeerde] heeft vervolgens eveneens een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
In het procesdossier van [appellanten] bevindt zich een conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie uit de zaak [derde]/[appellanten] Het hof zal op die conclusie geen acht slaan en zich voor wat betreft de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie richten op het desbetreffende stuk in het procesdossier van [geïntimeerde].
De verdere beoordeling
1. Op grond van de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde productie en de inlichtingen die partijen hebben verstrekt naar aanleiding van hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 11 februari 2004 heeft overwogen, staat vast dat partijen op of omstreeks 16 april 2003, ter beëindiging van het onderhavige geschil, zakelijk weergegeven het volgende zijn overeengekomen:
[geïntimeerde] ontvangt van [appellanten] Euro 2.500,-- voor te maken verhuiskosten. [geïntimeerde] ziet verder af van rechtszaken en [appellanten] zullen geen achterstallige gelden meer opeisen. [geïntimeerde] verlaat per 1 mei 2003 de woning. De tussen partijen gesloten huurovereenkomst wordt per die datum defintief beëindigd.
2. Voorts staat - als gesteld en niet betwist vast - dat [geïntimeerde] de voorheen door haar van [appellanten] gehuurde woning per 1 mei 2003 metterwoon heeft verlaten en dat zij het bedrag groot Euro 2.500,-- van [appellanten] heeft ontvangen terzake van verhuiskosten.
3. [appellanten] hebben de onderhavige procedure niet willen royeren nu zij zich - naar het hof begrijpt - op het standpunt stellen dat in de vaststellingsovereenkomst (met name in de woorden "[geïntimeerde] ziet hierbij verder af van rechtszaken") ligt besloten dat de in eerste aanleg ten laste van [appellanten] uitgesproken proceskostenveroordeling ongedaan moet worden gemaakt, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten van de procedure in eerste aanleg draagt. Dat laatste zou overigens in de visie van [appellanten] ook hebben te gelden voor de procedure in hoger beroep.
4. [geïntimeerde] betwist dat in de vaststellingsovereenkomst de door [appellanten] gestelde afspraak met betrekking tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg ligt besloten. Ten aanzien van de gestelde kostencompensatie in appel heeft [geïntimeerde] zich niet uitgelaten, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan.
5. Waar rechtens geldt dat wie geen belang (meer) heeft geen vordering toekomt, ziet het hof zich genoodzaakt de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst nader te onderzoeken.
6. Voorop staat dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Het komt immers steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Dat de bewoordingen van de overeenkomst niet doorslaggevend zijn betekent uiteraard niet dat zij niet van belang zijn. Op grond van die bewoordingen kan een bepaalde uitleg zozeer voor de hand liggen dat op de rechter die van een andere uitleg uitgaat een verzwaarde motiveringsplicht rust (zie HR 29 oktober 1999, NJ 1999, 823).
7. Vastgesteld moet worden dat in de in casu tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst niet met zoveel woorden is gesproken over de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De bewoordingen "U ziet hierbij af van verdere rechtszaken" kunnen immers - louter taalkundig bezien- slechts betrekking hebben op lopende en eventueel nog aanhangig te maken gedingen.
Daarbij komt, zoals [geïntimeerde] terecht heeft gesteld, dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg inhoudt dat [appellanten] een bedrag groot Euro 450,-- dienden te betalen aan de griffier van de rechtbank, zulks in verband met de aan [geïntimeerde] verstrekte toevoeging. Niet valt in te zien hoe [geïntimeerde] daarvan afstand zou kunnen doen. Onder deze omstandigheden hadden [appellanten] gemotiveerd dienen te stellen (en zonodig te bewijzen) dat bij partijen uitdrukkelijk de bedoeling heeft voorgezeten dat ook de proceskosten uit de eerste aanleg onder de bedoelde terminologie moesten worden begrepen, althans dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat die bedoeling bij [appellanten] voorlag, alsmede hoe een en ander in hun visie zou kunnen worden gerealiseerd. [appellanten] hebben terzake niet aan hun stelplicht voldaan en hebben dienaangaande in het geheel geen bewijs aangeboden. Het hof zal derhalve aan de desbetreffende stelling van [appellanten] voorbijgaan, zodat het ervoor dient te worden gehouden dat bij partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet de bedoeling heeft voorgezeten dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg ongedaan zou worden gemaakt.
8. Geconcludeerd dient derhalve te worden dat [appellanten] geen belang meer hebben bij hun vordering in hoger beroep, zodat zij in hun hoger beroep niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, met compensatie van kosten als tussen partijen overeengekomen.
9. Geheel ten overvloede merkt het hof nog het volgende op.
10. [appellanten] leggen aan hun vorderingen een forse huurachterstand ten grondslag. Daarbij zijn zij uitgegaan van steeds wisselende huurtermijnen. Werd bij inleidende dagvaarding nog uitgegaan van een huurprijs per maand van Euro 465,12 en bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie van Euro 442,43, nadien wordt uitgegaan van een huurprijs van hfl. 800,-- en een bedrag groot hfl. 175,-- per maand aan servicekosten. Niet duidelijk is derhalve in hoeverre de beweerdelijk onstane betalingsachterstand bestaat uit achterstallige huurpenningen en/of uit niet betaalde servicekosten. Bovendien ontbreekt een duidelijk overzicht waaruit de opbouw van de beweerdelijk ontstane betalingsachterstanden kan volgen.
11. Aldus hebben [appellanten] niet voldaan op de op hen rustende stelplicht. Voor [geïntimeerde] is dientengevolge onvoldoende duidelijk geworden waartegen zij zich had te verweren, hetgeen wellicht verklaart waarom ook [geïntimeerde] terzake van de huurprijs en of de servicekosten wisselende stellingen heeft betrokken. Een en ander zou - indien het hof daaraan nog was toegekomen - hebben geleid tot afwijzing van de vordering van [appellanten] in conventie en derhalve in zoverre tot bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het tussen partijen op 31 januari 2003 gewezen vonnis van de rechtbank Leeuwarden;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van deze procedure in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 juni 2004.