Arrest d.d. 16 juni 2004
Rolnummer 0300532
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Muraka B.V.,
gevestigd te Zutphen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Muraka B.V.,
procureur: mr J.V. van Ophem,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr A.H. Lanting.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 17 december 2002 en 6 augustus 2003 door de rechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 31 oktober 2003 is door Muraka B.V. hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 6 augustus 2003 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 november 2003.
De conclusie van de dagvaarding, tevens houdende memorie van grieven in hoger beroep luidt:
''bij arrest uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren het vonnis van de rechtbank te Assen met zaaknummer 39203 op 6 augustus 2003 gewezen, te vernietigen en geïntimeerde in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze hem te ontzeggen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
''voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het appèl van [appellant] ongegrond te verklaren en het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 6 augustus 2003 te bekrachtigen zonodig met verbetering van de gronden met veroordeling van [appellant] in de kosten van de appèlprocedure.''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door Muraka B.V. zijn vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu in het hoger beroep niet is gebleken van bezwaren tegen de vaststelling van de feiten in rechtsoverweging 1 van het beroepen vonnis, zal ook het hof van die feiten uitgaan.
2. Uit de stukken waarop [geïntimeerde] ter staving van zijn vordering een beroep heeft gedaan, blijkt dat op 30 november 1995 door de vennootschap onder firma Muraka VOF offerte is gedaan, in welke offerte de ten processe relevante garantie gedurende 10 jaar is neergelegd, terwijl in de stukken van het onderhavige geding ligt besloten dat [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat hij een overeenkomst heeft gesloten met de besloten vennootschap Muraka BV.
3. Nu evenwel Muraka in prima noch in hoger beroep op het voorgaande een beroep heeft gedaan, terwijl uit haar opstelling volgt dat zij zich gebonden acht aan hetgeen Muraka VOF aan [geïntimeerde] heeft geoffreerd, zal het hof ervan uitgaan dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Muraka is tot stand gekomen op basis van al hetgeen Muraka VOF in meerbedoelde offerte heeft neergelegd. Op dezelfde grond zal het hof ervan uitgaan dat de door Muraka VOF geoffreerde algemene voorwaarden gelijkluidend zijn aan de voorwaarden die Muraka gebruikt.
4. In essentie is tussen partijen in geschil de inhoud en de werkingssfeer van de door Muraka gegeven 10-jarige garantie, zoals deze blijkt uit de offerte d.d. 30 november 1995.
5. Anders dan Muraka in hoger beroep op basis van haar algemene voorwaarden heeft doen aanvoeren in haar toelichting op grief III, kan de - in meergenoemde offerte expliciet geformuleerde - garantie niet aldus worden gelezen dat Muraka zich slechts tot het leveren van een inspanning heeft verbonden, nu in dat geval de facto niet meer van een garantie gesproken zou kunnen worden. In dat verband verdient voorts de wijze waarop Muraka artikel 8 van haar voorwaarden "dienstverlening" en art. 8 van haar "verkoopvoorwaarden" tot één geheel verenigt en verengt tot aansprakelijkheid voor het herstel van de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijk materiaal en/of onjuiste constructie of bewerking, geen bijval.
6. Ter motivering van laatstgenoemd oordeel wijst het hof er tevens op dat Muraka, door gebruik te maken van afzonderlijke voorwaarden voor dienstverlening en verkoop, daarmee een voor de wederpartij onduidelijk en onbegrijpelijk samenstel van regels hanteert in de zin van het (op de rechtsverhouding tussen partijen niet toepasselijke) artikel 6:238 lid 2 BW, hetgeen in het kader van een uitleg die recht doet aan de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan het overeengekomene mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, noopt tot de conclusie dat Muraka als gebruikster van die voorwaarden niet kan worden gevolgd in de door haar voorgestane - voor haar gunstige en dientengevolge voor [geïntimeerde] nadelige -uitleg van het samenstel van voorwaarden. Daarenboven slaat het hof er acht op dat het hierbij gaat om een tegenstelling tussen regels die voortvloeien uit algemene voorwaarden en een regel die is vervat in een expliciet door Muraka aan [geïntimeerde] gedaan aanbod, welke laatste regel in de gegeven omstandigheden bij de uitleg van het overeengekomene aan de hand van genoemde maatstaven dient te prevaleren boven de (onduidelijke) regels die te dezer zake zijn vervat in de door Muraka gebruikte voorwaarden (zie HR 13-6-03, NJ 03, 506).
7. Aldus komt een en ander neer op de uitleg en de reikwijdte van de garantiebepaling zoals deze is neergelegd in de offerte d.d. 30 november 1995, luidende:
"Op behandelingen tegen zwamaantastingen wordt, indien alle geadviseerde verbeteringen zijn aangebracht, een garantie verstrekt gedurende 10 jaar".
8. Het standpunt van [geïntimeerde], zoals dat onder meer blijkt uit de verklaring van zijn raadsman ter comparitie in prima, komt er in essentie op neer dat de opdracht tot zwambestrijding en dientengevolge de garantie zich uitstrekt tot de gehele vloer van de begane grond (hal, woonkamer, keuken, drie slaapkamers, badkamer en meterkast) en de daaronder gelegen kruipruimte, terwijl Muraka in grief I aanvoert dat haar uit de overeenkomst voortvloeiende werkzaamheid - en mitsdien de daarvoor te verlenen garantie - is beperkt tot een gedeelte van die vloer (te weten een deel van de woonkamer grenzend aan de gang en de voorzijde van de woning).
9. Het hof volgt Muraka in haar opstelling, dat haar werkzaamheden waren beperkt tot een deel van de vloer van de woonkamer. Weliswaar is de offerte op dit punt beperkt tot de enkele vermelding dat "conform afspraak" een onderzoek aan "de vloer" heeft plaatsgevonden, doch hierin kan zonder nadere onderbouwing die [geïntimeerde] niet heeft gegeven, redelijkerwijs niet de (precontractuele) plicht tot een algehele inspectie van de vloer worden gelezen nu onweersproken namens Muraka ter comparitie in prima is aangevoerd dat zij ten tijde van de inspectie van de vloer bekend was met het rapport van Houtbehoud, in welk rapport - dat tevens de aanleiding vormde tot de opdracht door [geïntimeerde] aan Muraka - uitdrukkelijk is aangegeven dat de door deze instantie geïnspecteerde ruimte en de aangetroffen huiszwam (enkel) de woonkamer betrof, hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft miskend. Het rapport van Houtbehoud biedt verder geen enkele indicatie voor de aanwezigheid van zwam elders onder de vloer van de begane grond. Ook de vaststelling door de rechtbank dat de zwambehandeling en de daaraan vooraf gegane bouwkundige werkzaamheden een deel van (de vloer van) de woonkamer betroffen, met welke vaststelling [geïntimeerde] zich in hoger beroep heeft verenigd, in samenhang met de offerte waarop [geïntimeerde] zich thans beroept waarin wordt gesproken van een aangetroffen aantasting van de vloer in "enkele vloerdelen en een drietal balken", duidt erop dat Muraka zich jegens [geïntimeerde] heeft verbonden tot de bestrijding van zwam met betrekking tot een beperkt gedeelte van het vloeroppervlak van de begane grond. Ook de hoogte van de door Muraka geoffreerde prijs (fl. 975,-- excl. BTW) biedt geen indicatie voor het door [geïntimeerde] verdedigde standpunt dat de werkzaamheden en de daarvoor te verlenen garantie door Muraka de gehele vloer van de begane grond zouden omvatten.
10. Tot het bovenstaande oordeel draagt voorts bij dat [geïntimeerde] de voorafgaand aan de zwambestrijding vereiste bouwkundige werkzaamheden op zich had genomen, waaronder het verwijderen en vervangen van de aangetaste delen van de vloer, terwijl vast staat dat [geïntimeerde] hiertoe niet anders dan met betrekking tot een deel van de woonkamer is overgegaan. Dat [geïntimeerde] klaarblijkelijk met diens rechtsvoorgangers op 30 november 1995 (zie de akte overgelegd als prod. 1 bij de conclusie van antwoord in prima, bij welke akte Muraka geen partij was) was overeengekomen dat laatstgenoemden deze werkzaamheden in zijn plaats zouden verrichten, doet aan het voorgaande niet af. Evenmin kan de vermelding in bedoelde akte dat Muraka op deze werkzaamheden controle zou uitoefenen teneinde een garantie te verstrekken, Muraka binden nu gesteld noch gebleken is dat Muraka zich (naderhand) met deze controletaak heeft verenigd.
11. Op grond van het voorafgaande kan mitsdien niet tot de conclusie worden gekomen dat [geïntimeerde] op basis van een inspectie van alle ruimten onder de vloer, aan Muraka heeft opgedragen de bij die inspectie aangetroffen of redelijkerwijs aan te treffen zwam onder het gehele vloeroppervlak van de begane grond te bestrijden, in verband van welke werkzaamheden Muraka vervolgens heeft gegarandeerd dat aldaar gedurende een periode van 10 jaar geen (nieuwe) zwam zou ontstaan.
12. Uit de rapportage van Lamon (productie 4 bij akte d.d. 22-10-2002) noch uit enig ander processtuk blijkt in toereikende mate dat de recentelijk aangetroffen zwam (overwegend) het gevolg is geweest van ondeugdelijk werk van Muraka voorzover aan haar opgedragen, aanleiding gevend tot het inroepen van de door Muraka toegezegde garantie op de door haar verrichte behandeling.
13. De conclusie uit het voorgaande is dat de grieven I en II, waarin Muraka de grondslagen van de beslissing van de rechtbank bestrijdt, doel treffen. Het beroepen vonnis kan derhalve niet in stand blijven, terwijl uit het voorgaande voortvloeit dat het door [geïntimeerde] gevorderde alsnog dient te worden afgewezen. Een nadere bespreking van de (overige) grieven kan verder achterwege blijven en voor het honoreren van enig bewijsaanbod ontbreekt grond.
14. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (in prima 2 1/2 punt in tarief II, in appel 1 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 6 augustus 2003, waarvan beroep;
wijst af hetgeen [geïntimeerde] heeft gevorderd;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Muraka als volgt begroot:
in prima Euro 275,-- aan verschotten en Euro 975,-- voor salaris
in appel Euro 409,16 aan verschotten en Euro 545,-- voor salaris;
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 juni 2004.