ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ1837
Gerechtshof Leeuwarden
- Raadkamer
- A. Weenink
- J. Poelman
- M. Gorter
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na onterechte detentie en de beoordeling van billijkheid
In deze zaak heeft verzoeker schadevergoeding gevorderd van de Staat voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van onterechte detentie. Verzoeker heeft in totaal 666 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 dagen op het politiebureau. Hij werd op 13 november 2003 vrijgesproken van de feiten die aan de detentie ten grondslag lagen. Het verzoek om schadevergoeding is ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, dat schadevergoeding mogelijk maakt indien er gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 2 juni 2004 heeft het hof de advocaat-generaal en de verzoeker gehoord. De advocaat-generaal heeft betoogd dat er geen gronden van billijkheid zijn om het verzoek toe te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker zijn zwijgrecht heeft ingeroepen en dat deze proceshouding heeft geleid tot vertraging in de procedure. Het hof oordeelt dat verzoeker had moeten begrijpen dat zijn verklaring, die hij pas op 4 augustus 2003 heeft afgelegd, van essentieel belang was voor zijn verdediging.
Het hof concludeert dat, gezien de omstandigheden, er geen gronden van billijkheid zijn om schadevergoeding toe te kennen voor de periode tot 4 augustus 2003. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de voorzitter en de griffier de uitspraak hebben ondertekend.