ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ6536

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 545a-03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen invorderingsrente Inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juli 2004 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen de invorderingsrente die in rekening was gebracht bij de aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen 1997. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de ontvanger, die hem op 18 oktober 2002 had geïnformeerd over de invorderingsrente van ƒ 233,--. Het bezwaar was op 7 april 2003 bij de ontvanger ingediend, wat betekende dat het na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De ontvanger verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het hof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2004 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de ontvanger wel verscheen. Het hof overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). De termijn begint te lopen vanaf de dag na de dagtekening van de beschikking. Aangezien het bezwaar van belanghebbende na deze termijn was ingediend, was het hof van oordeel dat de ontvankelijkheid niet kon worden vastgesteld.

Het hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en het hof kwam niet toe aan de beoordeling van het materiële geschil. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.M. van der Meer als voorzitter en de griffier M. Haarsma, en werd openbaar uitgesproken in Leeuwarden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK-03/00545(a) 23 juli 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (België) (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de ontvanger Belastingdienst/Noord kantoor Leeuwarden (: de ontvanger),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem ter zake van de aan-slag Inkomstenbelasting /Premie Volksverzekeringen 1997 aanslagnummer 0000.00.000.H76 in rekening gebrachte invorderingsrente ten bedrage van
ƒ 233,--.
1. Het procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is bij voor bezwaar vatbare beschikking met dagtekening 18 oktober 2002 (: de kennisgeving) bekend gemaakt dat hem ter zake van aanslagnummer 0000.00.000.H76 ƒ 233,-- aan invorderingrente in rekening wordt gebracht.
1.2. Tegen deze kennisgeving heeft belanghebbende bij een op 7 april 2003 bij de ontvanger binnengekomen bezwaarschrift bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 19 mei 2003 heeft de ontvanger de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 25 juni 2003
bij het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen.
1.5. Van de ontvanger heeft het hof op 1 oktober 2003 een
verweerschrift met bijlagen ontvangen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar is verschenen de ontvanger. De belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.
2.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag niet. De ontvanger beantwoordt de vraag ontkennend.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (:AWB) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3.2. Ingevolge artikel 30 Invorderingswet 1990 en artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking.
3.3. Ingevolge artikel 6:11 AWB blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.4. Nu het door belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen een kennisgeving van 18 okober 2002 en eerst op 7 april 2003 bij de ontvanger is binnengekomen, is het bezwaar na afloop van de termijn van zes weken ingediend.
3.5. Nu niet aannemelijk is dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is belanghebbende terecht niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
3.6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond. Zulks brengt met zich dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van het materiële geschil.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 23 juli 2004 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
M. Haarsma mr G.M. van der Meer
Afschrift per aangetekende post
aan partijen verzonden op: 27 juli 2004