ECLI:NL:GHLEE:2004:AR2381

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001544-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Wedzinga
  • J. Koolschijn
  • M. Toeter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag en andere geweldsdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag op een 85-jarige man, en andere misdrijven zoals diefstal en inbraak. De verdachte heeft zich tot tweemaal toe agressief gedragen tegenover hetzelfde slachtoffer, waarbij hij gebruik maakte van een mes en het slachtoffer ernstig verwondde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust richtte op een weerloos slachtoffer en dat zijn gewelddadige gedrag heeft geleid tot zowel lichamelijk als geestelijk leed voor het slachtoffer, die langdurig in het ziekenhuis moest worden behandeld.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de recidive van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare delicten. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen het gevaar dat van hem uitgaat. De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, wat het hof als zorgwekkend heeft ervaren. De maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd om de kans op herhaling te verkleinen en om de verdachte te laten behandelen voor zijn problematiek.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001544-03
Arrest d.d. 10 september 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 30 oktober 2003 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 17-081202-02 en 17-014432-02 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, alsmede in een tweetal vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 13-041803-02 en 16-135433-02, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
(volgens eigen opgave) wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Flevoland - HvB Almere Binnen,
Caissonweg 2, 1332 BX Almere,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis, in de als voormeld gevoegde zaken, op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft voorts op twee vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is op 31 oktober 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 26 april 2004 en 27 augustus 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in zaak A onder 1 primair:
hij op of omstreeks 06 december 2002 te Kollumerzwaag, gemeente Kollumerland Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de borst(streek) heeft gestoken, terwijl die uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal en/of afpersing van een hoeveelheid geld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
in zaak A onder 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 06 december 2002, te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (te weten om ongeveer 06:15 uur) in een woning (gelegen op/aan [straat] aldaar), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met een mes in de borst(streek) en/of een arm heeft/hebben gestoken, en waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van inklimming;
in zaak A onder 2:
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2002 tot en met 7 november 2002, te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen op/aan de [straat] aldaar) weg te nemen een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), de woning van die [slachtoffer 1] heeft/hebben betreden en/of in (de keuken van) die woning heeft/hebben gezocht naar geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) een hooivork ter hand heeft/hebben genomen en/of die hooivork opzettelijk dreigend aan die (inmiddels gealarmeerde en/of ter plaatse gekomen) [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of naar een of meer van zijn mededader(s) heeft/hebben geroepen: "sla hem, sla hem" en/of "steek hem dan neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of een mes van de keukentafel heeft/hebben gepakt en/of dit mes opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond, en waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en/of inklimming;
in zaak A onder 3:
hij op of omstreeks 24 oktober 2002, te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand van een opvangcentrum heeft weggenomen een laptop en/of een videocamera en/of een of meer krat(ten) frisdrank en/of een hoeveelheid snoep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [rechtspersoon 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
in zaak A onder 4 primair:
hij op of omstreeks 23 november 2002 te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen die [slachtoffer 2 ] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet(en) met (veel) kracht op/tegen diens gezicht en/of diens hoofd heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak A onder 4 subsidiair:
hij op of omstreeks 23 november 2002, te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 2 ] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet(en) met kracht op/tegen diens gezicht en/of diens hoofd heeft/hebben geschopt/getrapt en/of die [slachtoffer 2 ] meermalen, althans eenmaal op/tegen diens gezicht en/of diens hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B:
hij op of omstreeks 4 november 2002 te Kollumerzwaag, (althans) in de gemeente Kollumerland Ca, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (raam)kozijn en/of een ruit (van een woning, gelegen aan of bij de [straat] aldaar), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of de [rechtspersoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:
in zaak A onder 1 primair:
hij op 06 december 2002 te Kollumerzwaag, gemeente Kollumerland Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de borststreek heeft gestoken, terwijl die uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten de afpersing van een hoeveelheid geld, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
in zaak A onder 2:
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2002 tot en met 7 november 2002, te Kollumerzwaag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [straat] aldaar weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en in de keuken van die woning heeft gezocht naar geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat een van zijn mededaders, een hooivork ter hand heeft genomen en verdachte naar een mededader heeft geroepen: "sla hem, sla hem" en/of "steek hem dan neer", waarbij verdachte en een mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
in zaak A onder 3:
hij op 24 oktober 2002, te Kollumerzwaag, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand van een opvangcentrum heeft weggenomen een laptop en een videocamera en kratten frisdrank en een hoeveelheid snoep, toebehorende aan [rechtspersoon 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
in zaak A onder 4 primair:
hij op 23 november 2002 te Kollumerzwaag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2 ] meermalen met geschoeide voet met kracht tegen diens gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B:
hij op 4 november 2002 te Kollumerzwaag, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een raamkozijn en een ruit van een woning, gelegen aan de [straat] aldaar, toebehorende aan de [rechtspersoon 2], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op het misdrijf:
in zaak A onder 1 primair:
poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
in zaak A onder 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
in zaak A onder 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
in zaak A onder 4 primair:
poging tot doodslag;
in zaak B:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door het Pieter Baan Centrum te Utrecht, op 13 augustus 2003, een rapport uitgebracht naar aanleiding van het ingestelde multidisciplinaire onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. M. Nicolai, psychiater, en J.P.M. Hent, psycholoog, hebben in dat rapport hun conclusies vermeld en een advies uitgebracht.
Voornoemd rapport houdt als conclusies - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende in:
- verdachte was ten tijde van het plegen van de hem in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten lijdende aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat
deze feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend;
- verdachte was ten tijde van het plegen van het hem in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit weliswaar lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, doch dit feit kan
hem volledig worden toegerekend;
- verdachte was ten tijde van het plegen van het hem in zaak A onder 4 ten laste gelegde feit lijdende aan een zodanige
gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat dit feit hem
slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Ter terechtzitting van het hof heeft de aldaar als getuige-deskundige gehoorde psychiater Nicolai voornoemd aangegeven deze conclusies ook thans nog te onderschrijven.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank te Leeuwarden heeft verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 primair en in zaak B ten laste gelegde veroordeeld tot 5 jaren gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de verdachte terbeschikking zal worden gesteld en bevolen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd ter zake van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 4 primair bewezenverklaarde. Verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 primair, 2, 3, 4 primair en in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf. Zij heeft tevens gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute en laffe overval alsmede aan een poging daartoe op een man van 85 jaar. Het was verdachte en zijn mededaders bekend dat het beoogde slachtoffer een alleenstaande "oude boer" was die thuis veel contant geld zou bewaren. Met zijn drieën hebben zij zich in of omstreeks de periode van 15 oktober 2002 tot en met 7 november 2002 naar de woning van het slachtoffer begeven. Na de achterdeur van de boerderij te hebben geforceerd hebben verdachte en een van zijn mededaders de keuken doorzocht. De door glasgerinkel gealarmeerde [slachtoffer 1] werd op het moment dat hij op het lawaai afkwam bedreigd. Slechts daadkrachtig optreden van het bejaarde slachtoffer heeft voorkomen dat zijn belagers hun beroving op dat moment hebben kunnen voltooien.
Alsof [slachtoffer 1] nog niet genoeg leed was aangedaan, is verdachte in de vroege morgen van 6 december 2002 opnieuw bij hem op rooftocht gegaan. Na de hele nacht op stap te zijn geweest is verdachte naar het huis van [slachtoffer 1] gegaan met de bedoeling geld te stelen. Verdachte is via de bij de vorige overval opengebroken en nog niet gerepareerde deur de woning binnengegaan. Hij heeft een mes uit de keuken genomen en [slachtoffer 1] gewekt, waarna hij hem tegen de grond heeft gewerkt. Omdat het slachtoffer niet direct zijn geld af wilde geven en verdachte geen weerstand duldde, heeft hij om zijn eisen kracht bij te zetten [slachtoffer 1] meermalen met het mes gestoken in de borststreek. Onder voortdurende bedreiging met het mes en verbale agressie heeft verdachte het gewonde slachtoffer uiteindelijk een geldbedrag afhandig gemaakt.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe buitensporig agressief gedragen tegen dezelfde persoon. Verdachte heeft zich bewust gericht op een alleenstaande bejaarde man, zijnde een weerloos slachtoffer. Daarbij heeft verdachte een grote mate van gewetenloosheid ten toon gespreid en zijn eigen behoefte aan geld laten prevaleren. Door verdachtes gewelddadige gedrag heeft hij het slachtoffer lichamelijk en geestelijk leed toegevoegd. Het slachtoffer is ter behandeling van zijn verwondingen geruime tijd opgenomen geweest in het ziekenhuis. De geestelijke toestand van het slachtoffer is als gevolg van de overvallen zodanig verslechterd dat hij niet meer in staat is geweest terug te keren naar zijn eigen woning. Door verdachtes handelen is het slachtoffer voor zijn verdere oude dag vermoedelijk aangewezen op een verzorgingstehuis. Het hof neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de kans dat [slachtoffer 1] in vitale delen, zoals het hart, getroffen zou worden op de koop toe heeft genomen. Verdachte is er niet voor teruggedeinsd het leven van een ander op het spel te zetten.
Voorts heeft verdachte tezamen met anderen op 24 oktober 2002 een inbraak gepleegd in een opvanghuis [rechtspersoon 1], waarbij zij kostbare apparatuur en etens- en drinkwaren hebben buit gemaakt. Ook heeft verdachte op 4 november 2002 samen met anderen stenen tegen een woning gegooid, waardoor een kozijn en een ruit beschadigd zijn. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van anderen en de gedupeerden financieel benadeeld.
Daarnaast heeft verdachte zich op 23 november 2002 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een feestje in verdachtes woning ontstond op enig moment een woordenwisseling die resulteerde in een vechtpartij. Eén van de gasten, [slachtoffer 2], was het doelwit. Verdachte heeft die [slachtoffer 2 ] tot tweemaal toe met geschoeide voet en met grote kracht in het gezicht getrapt. Het mag gelet op de wijze waarop verdachte [slachtoffer 2 ] raakte en het schoeisel ("legerkistjes") dat verdachte droeg welhaast een wonder heten dat voornoemde [slachtoffer 2 ] er niet slechter van af is gekomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van dergelijke schoppen in het gezicht niet zelden het leven laat.
Tot slot is gebleken dat verdachte zich op 28 november 2002 heeft schuldig gemaakt aan fietsendiefstal, welk strafbaar feit onder parketnummer 081202-02 ad informandum bij zaak A is gevoegd. Dit door verdachte ter zitting erkende feit dient thans, als meegewogen in na te melden straf, als afgedaan te worden beschouwd.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij - in een relatief korte periode - voornoemde bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd terwijl hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 11 juni 2004, vóór het plegen van deze feiten reeds vaker ter zake van met name vermogensdelicten is veroordeeld en desondanks blijft recidiveren. Er lijkt zelfs een stijgende agressieve lijn in verdachtes grensoverschrijdend gedrag te zitten, hetgeen het hof zorgen baart.
Tegenover het vorenoverwogene staat dat een deel van de bewezenverklaarde feiten - gelet op voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum - niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend. In dit laatste ziet het hof aanleiding aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Hoewel de rechter in eerste aanleg bij de straftoemeting is uitgegaan van een deels minder zware bewezenverklaring, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf voldoende recht doet aan de ernst van het totale feitencomplex. Een gevangenisstraf van een dergelijke zeer lange duur dient in het bijzonder ter vergelding van het leed dat verdachte zijn slachtoffers heeft aangedaan en dient mede - naast na te melden maatregel - ter bescherming van de maatschappij tegen het gevaar dat van verdachte uitgaat.
Terbeschikkingstelling
Voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum van 13 augustus 2003, houdt behalve hetgeen hiervoor reeds is vermeld onder meer - zakelijk weergegeven - in:
Betrokkene is een alleenwonende, normaal begaafde 21-jarige man van Noorse afkomst, maar opgegroeid in Nederland, bij wie sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en habitueel misbruik van
cannabis en alcohol. Betrokkene past zich oppervlakkig of uiterlijk aan in verschillende intermenselijke
situaties zonder zich emotioneel te hechten of werkelijk bij een ander betrokken te zijn. Voorts is er bij
betrokkene sprake van een gestoorde agressieregulatie. Er is een algehele gevoelsafweer, met name van
agressieve gevoelens en impulsen, die betrokkene niet als bij hem passend herkent maar die op bepaalde
momenten toch op heftige wijze tot uitdrukking kunnen komen. Door de algehele gevoelsafweer is er ook sprake van zelfvervreemding en leeft betrokkene feitelijk vanuit een licht ontstemde dysfore, lege gevoelstoon, die gepaard gaat met een zekere richtingloosheid en gebrek aan identiteit.
De impulscontrole is redelijk, maar kan sterk worden verminderd door het gebruik van roesmiddelen, welk
gebruik bovendien de afweer van agressieve gevoelens kan verzwakken, zodat verdrongen agressie alsnog
in volle hevigheid manifest kan worden. Het gebruik van roesmiddelen is gerelateerd aan de
persoonlijkheidsproblematiek, omdat het onlustgevoelens en gevoelens van leegte verdrijft.
Bij de verschillende ten laste gelegde feiten speelt bovengenoemde problematiek in steeds wisselende
mate een rol, waarbij met name de mate waarin er sprake is van een agressieve impulsdoorbraak door het
falen van de habituele afweer van woede en agressie zeer verschilt. Bij het sub 1 en sub 2 ten laste gelegde
is er weliswaar sprake van impulsieve agressiviteit, maar deze staat minstens gedeeltelijk ten dienste aan
het roofmotief en is door betrokkene zelf snel onder controle te houden. Ten aanzien van deze feiten achten
wij betrokkene enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Het sub 3 ten laste gelegde lijkt voornamelijk te
zijn ingegeven door het motief om op antisociale wijze aan geld te komen en van agressieve impulsdoorbraken is daarbij geen sprake. Voor dit feit achten wij betrokkene volledig toerekeningsvatbaar.
Bij het sub 4 ten laste gelegde daarentegen is er een zodanige agressieve impulsdoorbraak dat betrokkene
hier als het ware door wordt meegenomen en slechts door anderen er toe kan worden gebracht zijn
agressie te staken. De sensatiezucht gerelateerd aan de persoonlijkheidsproblematiek en de agressief
geladen stemming bij zijn mededaders, alsmede het gevoel van macht, spelen een rol in dit ten laste
gelegde feit. Betrokkene dient vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek voor dit feit verminderd
toerekeningsvatbaar te worden geacht.
De kans op herhaling van een feit als het sub 4 ten laste gelegde wordt aanzienlijk geacht, met name in
situaties waarin de afweer van agressie bij betrokkene wordt ondergraven, zoals onder invloed van
roesmiddelen, in geval van het innemen van een positie in een agressieve groep en in een positie van
macht tegenover een onmachtige. Daarbij wordt opgemerkt dat in de reeds lange rij van door betrokkene
gepleegde delicten, mede getuige de heden ten laste gelegde feiten, een geleidelijke toename van
gewelddadigheid is waar te nemen. De aanzienlijke kans op herhaling van een dergelijk feit rechtvaardigt
naar het oordeel van het onderzoekend team Uw College te adviseren de maatregel van
terbeschikkingstelling op te leggen.
Teneinde het recidivegevaar te verminderen wordt een behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek
noodzakelijk geacht.
Hoewel betrokkene zich ten tijde van het onderzoek wel gemotiveerd betoont voor een eventuele
behandeling, moet aan de echtheid en duurzaamheid van die motivatie ernstig worden getwijfeld.
Betrokkene is in het verleden steeds goed in staat gebleken zich oppervlakkig zeer aangepast voor te doen
terwijl hij daarbij feitelijk ongrijpbaar bleef. Vanwege de ernst van betrokkenes problematiek, zijn eigen
gebrek aan inzicht daarin met de neiging zich steeds oppervlakkig aan te passen en het feit dat
verschillende voorgaande behandelcontacten zonder bevredigend effect zijn gebleven, achten wij behandeling in een voorwaardelijk kader niet te realiseren en adviseren wij tot oplegging van de maatregel
van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
In de behandeling zal er onzes inziens zeker aandacht dienen te zijn voor het onderkennen van eigen
agressieve gevoelens en het op acceptabele wijze kanaliseren daarvan.
Ter terechtziting van het hof heeft Nicolai de volgende nadere toelichting gegeven - zakelijk weergegeven -:
De reeks van gewelddadige feiten onder 1, 2 en 4 in zaak A heeft een belangrijke rol gespeeld bij het
inzichtelijk krijgen van verdachtes persoonlijkheidsstructuur. Verdachtes problematische
agressiehuishouding is ten dele aan het licht gekomen door de feiten 1 en 2. De aard van deze problematiek heeft zich echter met name gemanifesteerd bij feit 4. De door dit laatste feit bloot gelegde
slecht controleerbare agressieve impulsdoorbraken passen in het door de feiten 1 en 2 gekregen beeld van
verdachtes persoonlijkheidsstructuur.
Vanwege het algehele profiel van verdachte achten wij het recidivegevaar ten aanzien van geweldsdelicten
aanzienlijk in situaties als die van feit 4, waarin verdachtes slecht controleerbare agressieve
impulsdoorbraken worden "gevoed" door het gebruik van roesmiddelen, verdachte deelneemt aan een
agressieve groep en hij zich in een machtsverhouding bevindt ten opzichte van een onmachtige. Mensen
met een persoonlijkheidstructuur als die van verdachte trekken zich relatief weinig aan van rechtsregels,
waardoor er in zijn algemeenheid ook een recidiverisico ten aanzien van vermogensdelicten bestaat.
Gelet op de persoon van verdachte voor zover daarvan uit de stukken blijkt, en de indruk die het hof van verdachte heeft gekregen, neemt het hof bovenstaande overwegingen en het advies van de deskundigen Nicolai en Hent over.
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hiervoor in zaak A onder 4 bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond, terwijl dit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet hierop en voorts in aanmerking nemende dat er een geleidelijke toename van gewelddadigheid is waar te nemen waardoor het recidivegevaar ten aanzien van geweldsdelicten, al dan niet in combinatie met een roofmotief, aanzienlijk is, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling vordert.
De raadsman heeft (subsidiair) om aanhouding verzocht, teneinde nader onderzoek te doen verrichten om te bezien of met een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden volstaan. De deskundigen Nicolai en Hent hebben in hun rapport reeds aangegeven geen positief resultaat te verwachten van een behandeling in een dergelijk kader. Betrokkenes gebrek aan inzicht in zijn problematiek en zijn vermogen deze relatief makkelijk uit het zicht te houden, eisen een situatie waarin hij zich niet aan behandeling kan onttrekken en waarbij hij wordt gedwongen in te zien wat er in hem leeft, aldus Nicolai ter zitting van het hof. Aangezien ook verschillende voorgaande (ambulante) behandelcontacten geen bevredigend effect hebben gehad, acht het hof evenals de deskundigen een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aangewezen. Derhalve wijst het hof het (subsidiaire) verzoek van de raadsman af.
Op grond van het voorgaande zal het hof bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd aangezien de kans op recidive aanzienlijk wordt geacht.
Waar de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging eist, zal het hof gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege.
Tenuitvoerlegging (parketnummer 16-135433-02)
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht d.d. 15 augustus 2002 is veroordeelde veroordeeld tot onder meer 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 15 augustus 2002. De proeftijd is ingegaan op 30 augustus 2002. De officier van justitie vordert op 12 maart 2003 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde 2 maanden gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de in zaak A ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Tenuitvoerlegging (parketnummer 13-041803-02)
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 24 oktober 2002 is veroordeelde veroordeeld tot onder meer 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 8 november 2002. De proeftijd is ook ingegaan op 8 november 2002. De officier van justitie vordert op 12 maart 2003 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde 3 maanden gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de in zaak A ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 37a, 37b, 45, 47, 57, 63, 287, 288, 310, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair en in zaak B ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht d.d. 15 augustus 2002 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
gelast tevens de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 24 oktober 2002 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Wedzinga, voorzitter, Koolschijn en Toeter, in tegenwoordigheid van mr. Welbergen als griffier, zijnde mr. Toeter buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.