ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3000

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0400209
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Boon
  • W. Wachter
  • J. Postma
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de zoon] en [de dochter]. De moeder, appellante, had in eerste aanleg bij de kinderrechter in Groningen verzocht om de beschikking van 31 maart 2004 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De kinderrechter had geoordeeld dat terugplaatsing van de kinderen in het gezin van de moeder niet op korte termijn mogelijk was, wat de moeder betwistte. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het door de moeder gestelde belang onvoldoende was om het hoger beroep te rechtvaardigen, zoals vastgelegd in artikel 3:303 BW.

Het hof overwoog dat de kinderrechter bij zijn beslissing moet beoordelen of de minderjarigen nog steeds zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende belang had bij haar hoger beroep, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De moeder werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van 31 maart 2004.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de beoordeling door de kinderrechter en de noodzaak voor de moeder om een voldoende belang aan te tonen bij haar verzoek tot hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de continuïteit van hun verzorging en opvoeding voorop staat.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 september 2004
Rekestnummer 0400209
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr P.H. Redeker,
advocaat mr H.A. Jonker-van Dijk,
tegen
Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening,
gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de AJL,
gemachtigde mr M. Kramer.
Belanghebbenden:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats vader],
hierna te noemen: de vader.
2. [pleegouders van de zoon],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [de zoon].
3. [pleegouders van de dochter],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [de dochter].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 31 maart 2004 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Groningen de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de zoon], geboren op [geboortedatum], en [de dochter], geboren op [geboortedatum], met ingang van 18 april 2004 verlengd voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, tot 18 oktober 2004.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 22 juni 2004, heeft de moeder verzocht de beschikking van 31 maart 2004 te vernietigen met name voor wat betreft het oordeel dat terugplaatsing van de kinderen in het gezin van moeder niet op korte termijn tot de mogelijkheden behoort en met aanpassing van de gronden te besluiten dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de zoon] en [de dochter] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 april 2004 voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling tot 18 oktober 2004 wordt verlengd, althans opnieuw recht te doen als het hof in goede justitie vermoge te behagen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 juli 2004, heeft de AJL het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking van de kinderrechter te Groningen van 31 maart 2004 houdende de verlenging van de uithuisplaatsing te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 25 juni 2004 van de raad voor de kinderbescherming, een brief van 31 augustus 2004 met bijlagen van de AJL en een faxbericht van 14 september 2004 met bijlagen van de AJL.
Ter zitting van 16 september 2004 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van de moeder in het hoger beroep
1. De bezwaren van de moeder richten zich niet tegen de door de kinderrechter in de rechtbank gegeven beslissing, maar tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
De moeder omschrijft haar belang bij het door haar ingestelde hoger beroep als volgt:
"Appellante heeft ook recht en belang bij het onderhavige hoger beroep en een oordeel van Uw Hof over deze kwestie, nu het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de mogelijkheid van terugplaatsing in het gezin van moeder, zal meewegen bij de toekomstige beslissingen ter zake de verlenging van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen, waarvan de eerstvolgende verlenging voor 18 oktober 2004 zal worden verzocht en beoordeeld."
2. Het door de moeder gestelde belang is onvoldoende om het hoger beroep te rechtvaardigen (art. 3:303 BW). Immers, de kinderrechter die tot taak heeft te beslissen of hij tot verdere verlenging van een ondertoezichtstelling of van een machtiging tot uithuisplaatsing dient over te gaan, zal moeten beoordelen of naar het tijdstip van zijn beslissing de minderjarige (nog steeds) zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen (in het geval van een ondertoezichtstelling; art. 1:254 lid 1 BW) dan wel of een uithuisplaatsing (nog steeds) in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind noodzakelijk is (art. 1:261 lid 1 BW), onafhankelijk van hetgeen hij daaromtrent bij zijn voorafgaande beschikking(en) had beslist.
3. Nu ook overigens niet is gesteld dan wel gebleken dat de moeder een voldoende belang heeft bij haar hoger beroep, kan de moeder - gelet op het voorgaande - niet worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep.
Slotsom
4. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 31 maart 2004.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Postma, raden,
en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 29 september 2004.