ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3440

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 484/03 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en economische waarde in geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 1 oktober 2004, staat de vastgestelde waarde van een onroerende zaak centraal. De belanghebbende, eigenaar van een aanlegsteiger, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Winsum vastgestelde waarde van € 5.390,--, die gold voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waardepeildatum was vastgesteld op 1 januari 1999, tien dagen na de aankoop van de aanlegsteiger voor € 6.806,--. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze niet overeenkwam met de waarde in het economisch verkeer.

Het hof overweegt dat de waarde op de peildatum moet worden bepaald aan de hand van de prijs die de belanghebbende heeft betaald, tenzij er bewijs is dat deze prijs niet marktconform was. De ambtenaar heeft echter voldoende onderbouwd dat de waarde in het economische verkeer rond de peildatum ten minste € 5.390,-- bedroeg, onder andere door vergelijkingen met andere ligplaatsen. De belanghebbende kon niet aantonen dat de vastgestelde waarde niet juist was, en de door hem aangehaalde lagere verkoopprijzen van soortgelijke ligplaatsen in 2003 werden niet als relevant beschouwd voor de waardepeildatum.

Het hof verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde waarde door de ambtenaar wordt gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door mr. G.M. van der Meer als voorzitter en griffier M. Haarsma, en is openbaar uitgesproken in Leeuwarden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK-03/00484 1 oktober 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de heffingsambtenaar van de gemeente Winsum
(: de ambtenaar),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak.
1. Het procesverloop
1.1. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de ’’aanlegsteiger” a-kade 6c te Z (: de onroerende zaak) aan belanghebbende bekend gemaakt bij beschikking onder nummer 00000 d.d. 31 januari 2003, onder vermelding van de waardepeildatum 1 januari 1999, geldend voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, en deze waarde vastgesteld op € 5.390,--.
1.2. Bij bezwaarschrift van 28 januari 2003 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde.
1.3. Bij uitspraak van 26 mei 2003 heeft de ambtenaar het bezwaar, onder handhaving van de vastgestelde waarde, ongegrond verklaard.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 6 juni 2003 bij het hof binnengekomen beroepschrift met bijlagen beroep ingesteld.
1.5. Van de ambtenaar is op 1 augustus 2003 een verweerschrift met bijlagen ontvangen.
1.6. Op 19 augustus 2003 ontvangt het hof belanghebbendes conclusie van repliek (met bijlage) en op 17 september 2003 de conclusie van dupliek van de ambtenaar.
1.7. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 juli 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig was de gemachtigde van de ambtenaar. De belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De oproeping voor de zitting is op 8 juni 2004 door de belanghebbende voor ontvangst getekend.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economisch verkeer.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de ambtenaar bevestigend.
2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak wordt toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (: waarde in het economische verkeer).
3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voor de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde aangevoerd dat de de ligplaats op d.d. 21 december 1998 door belanghebbende is aangekocht voor € 6.806,--. Dat de waarde in het economische verkeer rond de peildatum 1 januari 1999 tenminste € 5.390,-- bedroeg mag zijn inziens bovendien blijken uit de gerealiseerde transactiegegevens van een viertal gelijksoortige ligplaatsen aan de a-kade.
3.5. Het hof overweegt met betrekking tot het geschil dat de aanlegsteiger op 21 december 1998 door belanghebbende is aangekocht voor € 6.806,--. Derhalve moet er van worden uitgegaan dat de waarde op de peildatum 1 januari 1999 ( tien dagen na aankoopdatum) overeenkomt met de door belanghebbende betaalde prijs. Gesteld noch gebleken is dat die prijs toen als niet marktconform moest worden beschouwd.
Dat nadien (in 2003) soortgelijke ligplaatsen voor lagere bedragen te koop zijn aangeboden doet daar niet aan af. In die gevallen gaat het immers niet om transactiewaarden en bovendien kunnen die waarden in geval van realisatie niet als vergelijking dienen voor een waarde per waardepeildatum 1 januari 1999. Ook de in het taxatierapport van 12 juni 2003 door makelaar A bepaalde waarde van € 3.100,-- kan belanghebbende niet baten nu hij deze waarde heeft bepaald ”op heden”. Voorts heeft de ambtenaar de vergelijkbaarheid van de door belanghebbende aangehaalde verkooptransactie in 1999 aan de heer B, voldoende gemotiveerd bestreden.
Nu de ambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 5.390,-- kan niet gezegd worden dat aldus de waarde in het economische verkeer wordt overstegen.
3.6. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 1 oktober 2004.
De griffier, De voorzitter,
M. Haarsma mr G.M. van der Meer
Op 6 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.