ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3448

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 779/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • H. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergrijpboete opgelegd wegens niet aangeven van alimentatie in inkomstenbelastingaangifte

In deze zaak staat centraal of de inspecteur terecht een vergrijpboete van € 3.033,-- heeft opgelegd aan de belanghebbende wegens het niet aangeven van ontvangen alimentatie in de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2001. De belanghebbende ontving sinds 1994 alimentatie van haar ex-echtgenoot, maar deze was in de aangifte voor 2001 niet opgenomen. De inspecteur handhaafde de boete na bezwaar, wat leidde tot beroep bij het gerechtshof.

De belanghebbende stelde dat zij de aangifte niet zelf had ondertekend en daardoor niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de onjuiste aangifte. De gemachtigde van de belanghebbende voerde aan dat er geen sprake was van opzet, maar van een vergissing door omstandigheden rondom de nieuwe belastingwetgeving en het gebruik van een niet goedgekeurd aangifteprogramma. De inspecteur daarentegen betoogde dat de belanghebbende opzettelijk onjuiste aangifte had gedaan, wat de basis vormde voor de opgelegde boete.

Het gerechtshof oordeelde dat de gemachtigde zich bewust had moeten zijn van de kans op een onjuiste aangifte, gezien de eerdere communicatie met de inspecteur over de aangiften en het feit dat de alimentatie niet was opgenomen. Het hof concludeerde dat de belanghebbende onvoldoende had gedaan om de juistheid van de aangifte te verifiëren en dat de opzet van de gemachtigde aan haar kon worden toegerekend. De boete werd als passend en geboden beschouwd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 779/03 1 oktober 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar afgegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegd. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur bij beschikking aan de belanghebbende een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 3.033,--
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 september 2003 de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift, dat op 6 oktober 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brieven (met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 29 oktober 2003 en 25 november 2003, heeft de belanghebbende haar beroepschrift aangevuld met de gronden van het beroep.
1.4. De inspecteur heeft op 2 februari 2004 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.5. Van de belanghebbende is op 11 februari 2004 een conclusie van repliek bij het gerechtshof ingekomen.
1.6. Op 9 april 2004 is bij het gerechtshof een conclusie van dupliek van de inspecteur ingekomen.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 19 augustus 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van de belanghebbende, bijgestaan door de heer A, alsmede de inspecteur.
1.8. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
1.1. De belanghebbende, geboren op .. oktober 19.., ontvangt in ieder geval vanaf het jaar 1994 alimentatie van haar ex-echtgenoot, de heer B. Het bedrag van de alimentatie is in de loop van de jaren, afgezien van indexatie, gelijk gebleven. In het jaar 2001 heeft de belanghebbende een bedrag van € 15.170,-- aan alimentatie ontvangen.
2.2. In de jaren 1994 tot en met 2000 is de door de belanghebbende ontvangen alimentatie steeds in desbetreffende aangifte IB/PV opgenomen. Deze alimentatie maakte een groot aantal jaren ongeveer de helft uit van belanghebbendes belastbaar inkomen.
2.3. De aangifte IB/PV voor het jaar 2001 is, evenals de aangiften voor voorgaande jaren, verzorgd door Assurantiekantoor C C.V. (: C C.V.).
2.4. Voor het jaar 2001 is door C C.V. aanvankelijk een niet goedgekeurd aangifteprogramma gebruikt. Als gevolg hiervan konden de op basis van dit programma bij de belastingdienst ingediende aangiften IB/PV – waaronder die van de belanghebbende – niet, althans niet goed, door de belastingdienst worden verwerkt. Na ontvangst van de niet-verwerkbare aangiften heeft het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (rechtsvoorganger van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord, hierna: de inspecteur) C C.V. verschillende keren (de eerste maal op 19 juni 2002) laten weten dat de ingediende aangiftebiljetten niet voldeden aan de wettelijke eisen. Op 24 september 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer D (belanghebbendes gemachtigde, verbonden aan C C.V., hierna: de gemachtigde) en de inspecteur. De inspecteur heeft de gemachtigde duidelijk gemaakt dat de aangiften op een andere wijze moesten worden aangeleverd.
2.5. C C.V. heeft vervolgens op 9 oktober 2002 circa 600 papieren uitdraaien van aangiften IB/PV voor het jaar 2001 van haar cliënten – waaronder de belanghebbende – ingediend bij de inspecteur. De inspecteur heeft de op 9 oktober 2002 ingediende uitdraai betreffende de aangifte van de belanghebbende als juiste aangifte IB/PV voor het jaar 2001 aanvaard. De belanghebbende heeft deze aangifte nimmer zelf gezien; de belanghebbende heeft de aangifte niet ondertekend.
2.6. Bij brief van december 2002, gericht aan de belanghebbende, heeft de inspecteur bevestigd dat de onder punt 2.4 bedoelde aangifte niet als formele aangifte kan worden beschouwd.
2.7. C C.V. heeft bij verschillende brieven (voor het eerst bij brief van 10 september 2002) het Ministerie van Financiën bericht dat aan haar cliënten door de inspecteur veel foutieve opgelegde aanslagen IB/PV voor het jaar 2001 zijn opgelegd. Bij brief van 13 december 2002 heeft C C.V. in verband hiermee verzocht om een kostenvergoeding. Bij brief van 29 januari 2003 heeft de Staatssecretaris van Financiën aan C C.V. meegedeeld dat de gevolgen van alle problemen die zijn ontstaan door het gebruiken van een niet wettelijk voorgeschreven computerprogramma voor rekening van C C.V. komen.
2.8. Zowel in de oorspronkelijke, niet geaccepteerde aangifte, als in de op 9 oktober 2002 ingediende aangifte IB/PV voor het jaar 2001 is de door de belanghebbende ontvangen alimentatie ad € 15.170,-- niet opgenomen.
2.9. Bij brief van 24 december 2002 heeft de inspecteur aan de gemachtigde om informatie verzocht over de in belanghebbendes aangifte IB/PV voor het jaar 2001 opgenomen persoonsgebonden aftrek inzake studiekosten en andere scholingsuitgaven ad € 891,--. Bij brief van 6 januari 2003 heeft de gemachtigde gevraagd om uitstel voor het beantwoorden van de brief van de inspecteur.
2.10. Op 29 januari 2003 heeft de gemachtigde naar aanleiding van het onder punt 2.9 bedoelde verzoek van de inspecteur een nieuw fiscaal rapport inzake de aangifte voor het jaar 2001 van de belanghebbende bij de inspecteur ingediend. Dit rapport komt, behoudens de achterwege gelaten aftrek inzake studiekosten, overeen met belanghebbendes aangifte. Ook in dit rapport is geen melding gemaakt van de door de belanghebbende ontvangen alimentatie.
2.11. Naar aanleiding van het nieuwe fiscale rapport heeft de inspecteur op 6 februari 2003 de gemachtigde een nader verzoek om informatie gezonden. Onder meer heeft de inspecteur vragen gesteld aangaande (het bij hem ontstane vermoeden van) de door de belanghebbende ontvangen alimentatie.
2.12. Bij brief van 15 februari 2003 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel voor het beantwoorden van alle vragen over het belastingjaar 2001. Eveneens bij brief van 15 februari 2003 heeft de gemachtigde de brief van de inspecteur van 24 december 2002 beantwoord. Bij brief van 17 februari 2003 heeft de inspecteur uitstel verleend tot 4 maart 2003.
2.13. Bij brief van 8 maart 2003 geeft de gemachtigde (voor de eerste maal schriftelijk) aan dat is vergeten om de door de belanghebbende ontvangen alimentatie aan te geven. Door het nieuwe belastingstelsel was het niet mogelijk om de gegevens van het belastingjaar 2000 automatisch over te nemen naar het belastingjaar 2001. Bij het handmatig overnemen van de gegevens uit het jaar 2000 is vergeten dat in het belastingjaar 2001 gelet moest worden op de ontvangen alimentatie, zo schrijft de gemachtigde. De gemachtigde gaat in genoemde brief niet in op de hoogte van de alimentatie.
2.14. Het door de gemachtigde in belanghebbendes aangifte voor het jaar 2001 opgenomen bedrag inzake studiekosten ad € 891,-- is exact hetzelfde bedrag als het door de gemachtigde in belanghebbendes aangifte voor het jaar 2000 opgevoerde bedrag inzake studiekosten. In de aangifte voor het jaar 2001 (zowel in de oorspronkelijke als in de uiteindelijk ingediende aangifte) is dit bedrag evenwel ten onrechte opgenomen. Ditzelfde geldt voor het door de gemachtigde in de aangifte voor het jaar 2001 in aanmerking genomen aftrek ter zake van uitgaven voor levensonderhoud.
2.15. In de oorspronkelijke ingediende – niet door de inspecteur geaccepteerde – aangifte zit een berekening begrepen van de te verwachten aanslag. Deze berekening komt uit op een teruggave van € 4.107,--. Er zijn geen te verrekenen voorlopige aanslagen opgelegd. De aanslag IB/PV voor het jaar 2000 kwam uit op een teruggaaf van niet meer dan ƒ 2.632,--, terwijl in dat jaar sprake was van aftrek van een groot bedrag aan éénmalige kosten in verband met de aankoop van een eigen woning. De jaren vóór 2000 leverden telkenmale een per saldo te betalen aanslag op.
2.16. Bij brief van 2 april 2003 heeft de inspecteur de gemachtigde te kennen gegeven dat hij bij het opleggen van de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 voornemens is af te wijken van belanghebbendes aangifte. Onder meer geeft de inspecteur aan van plan te zijn een bedrag van € 15.170,-- als ontvangen alimentatie in aanmerking te nemen. Bij genoemde brief heeft de inspecteur de gemachtigde aangekondigd om in verband met de correctie inzake de alimentatie een vergrijpboete op te leggen van 50% over het bedrag dat niet zou zijn geheven als gevolg van het achterwege laten van het bedrag aan alimentatie.
2.17. Met dagtekening 11 juli 2003 heeft de inspecteur aan de belanghebbende een aanslag IB/PV voor het jaar 2001 opgelegd naar – conform zijn voornemen – een verzamelinkomen van
€ 35.280,--. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur – zoals aan de gemachtigde reeds aangekondigd – aan de belanghebbende een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van
€ 3.033,--.
2.18. Op 30 juli 2003 heeft de gemachtigde een bezwaarschrift ingediend tegen de aan de belanghebbende opgelegde aanslag IB/PV voor het jaar 2001 alsmede de daarbij opgelegde vergrijpboete. Bij dit bezwaarschrift heeft hij een fiscaal rapport gevoegd. De ontvangen alimentatie is in dit rapport wederom niet opgenomen. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur zowel de aanslag als de boete gehandhaafd.
3. Het geschil
1.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur in verband met het niet aangeven van de door de belanghebbende ontvangen alimentatie aan de belanghebbende terecht een vergrijpboete heeft opgelegd ten bedrage van € 3.033,--.
3.2. De gemachtigde van de belanghebbende is van mening dat vergrijpboete ten onrechte is opgelegd en stelt zich – kort weergegeven – op de volgende standpunten:
a. Primair: De belanghebbende heeft de aangifte niet zelf ondertekend en kan daardoor geen onjuiste aangifte hebben gedaan. Omdat zij de aangifte niet heeft gezien, kon het haar niet duidelijk zijn dat de alimentatie daarin niet was opgenomen.
b. Subsidiair: Er is niet willens en wetens een onjuiste aangifte gedaan, zodat geen sprake van opzet is. Er was slechts sprake van vergissing of onachtzaamheid ten gevolge van omstandigheden die verband hielden met de nieuwe belastingwetgeving, de overgang naar een nieuw aangifteprogramma op het kantoor van de gemachtigde, de conversie van de gulden naar de euro, het verzorgen van de aangifte door een andere medewerker van het kantoor en het niet meer verzorgen van de aangifte van belanghebbendes vroegere partner. In de voorgaande jaren werd de alimentatie steeds aangegeven. Aangezien het bij C C.V. bekend is dat de inspecteur direct reageert bij wijzigingen in de aangiften, had de gemachtigde geen belang om opzettelijk een onjuiste aangifte te doen.
c. Meer subsidiair: De belanghebbende wordt ongelijk behandeld ten opzichte van fouten door andere accountants en adviseurs.
3.3. De inspecteur houdt vast aan zijn standpunt dat de belanghebbende opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan. De boete is derhalve terecht opgelegd.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Vooreerst en vooraf
4.1. Hoewel in het beroepschrift van de belanghebbende is aangegeven dat het beroep is gericht tegen de aanslag IB/PV voor het jaar 2001, leidt het gerechtshof uit de inhoud van dit beroepschrift af dat het beroep slechts betrekking heeft op de opgelegde vergrijpboete. Het gerechtshof gaat er derhalve vanuit dat belanghebbendes beroep enkel is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van de belanghebbende tegen de aan haar afgegeven boetebeschikking.
Omtrent het eigenlijke geschil
4.2. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit, ingevolge artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR), een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
4.3. Gelet op de onder de punten 2.4 tot en met 2.15 weergegeven feiten, in onderling verband en samenhang bezien, is het gerechtshof van oordeel dat belanghebbendes gemachtigde zich door zijn handelwijze willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de aangifte IB/PV voor het jaar 2001 van de belanghebbende onjuist, dan wel onvolledig deed. Bij dit oordeel heeft het gerechtshof het volgende met name van doorslaggevende betekenis geacht:
- De gemachtigde heeft niet betwist dat hij ten tijde van het doen van aangifte wist dat de door de belanghebbende ontvangen alimentatie in haar aangifte IB/PV voor het jaar 2001 had moeten worden opgenomen.
- In ieder geval in september 2002 was de gemachtigde al bekend met de omstandigheid dat hij heeft gewerkt met een niet goedgekeurd aangifteprogramma en dat het ingediende aangiftebiljet van de belanghebbende daardoor niet voldeed aan de wettelijke eisen (zie de punten 2.4 en 2.6). Vervolgens heeft hij (dan wel zijn medewerker) in een zeer korte tijd (naar het gerechtshof aanneemt tussen 24 september 2002 en 9 oktober 2002) een groot aantal uitdraaien van aangiftebiljetten – waaronder die van de belanghebbende – ingediend bij de inspecteur (zie punt 2.5). Onder deze omstandigheden moet de gemachtigde naar het oordeel van het gerechtshof hebben beseft dat door zijn handelwijze dan wel de gang van zaken op zijn kantoor de verzorging van belanghebbendes aangifte niet vlekkeloos en met de nodige zorgvuldigheid verliep en moet hij zich derhalve bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans op het doen van een onjuiste dan wel onvolledige aangifte.
- Gesteld noch gebleken is dat de belanghebbende ten tijde van de indiening van de aangifte dan wel op een later moment enige actie heeft ondernomen tot het nader controleren van de opgestelde aangifte. Uit de vaststaande feiten leidt het gerechtshof juist het tegendeel af. De gemachtigde heeft immers zowel in de oorspronkelijke, niet geaccepteerde aangifte, als wederom in de op 9 oktober 2002 ingediende aangifte de ontvangen alimentatie niet in aanmerking genomen. Zelfs het naar aanleiding van een verzoek om informatie van de inspecteur op 29 januari 2003 ingediende nieuwe fiscale rapport maakt geen melding van de door de belanghebbende ontvangen alimentatie (zie punt 2.10). Ook uit hetgeen onder punt 2.15 is weergegeven leidt het gerechtshof af dat de gemachtigde de aangifte niet heeft gecontroleerd door een vergelijking te maken met de aanslagen IB/PV betreffende voorgaande jaren dan wel dat hij geen acht heeft geslagen op het grote verschil tussen het bedrag van de te verwachten aanslag en de bedragen van aanslagen betreffende de voorgaande jaren. Daar komt bij dat de gemachtigde de opgestelde aangifte nimmer aan de belanghebbende zelf (ter controle) heeft getoond (zie punt 2.5); gesteld noch gebleken is dat zij heeft aangegeven hierop geen prijs te stellen. Opgemerkt zij dat de gemachtigde de aangifte ook na de indiening nader had kunnen controleren en alsdan bij ontdekking van de achterwege gelaten alimentatie de aangifte uit eigen beweging nog had kunnen aanvullen. Door de onderhavige niet vlekkeloos en met de nodige zorgvuldigheid verzorgde aangifte zonder nadere controle toch in te dienen moet de gemachtigde naar het oordeel van het gerechtshof het aanmerkelijke risico van het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte bewust hebben aanvaard.
Verder is het gerechtshof in zijn oordeel gesterkt door de wijze waarop de gemachtigde is ingegaan op de verzoeken van de inspecteur om informatie (zie de punten 2.9 tot en met 2.13), de overige door de gemachtigde gemaakte fouten in belanghebbendes aangifte (zie punt 2.14) en de omstandigheid dat in het bij belanghebbendes bezwaarschrift gevoegde fiscale rapport de ontvangen alimentatie wederom (voor de vierde maal) niet is opgenomen.
4.4. De gemachtigde heeft in zijn conclusie van repliek gesteld dat de belanghebbende in alle redelijkheid niet behoefde te twijfelen aan de behoorlijke plichtsvervulling van de gemachtigde, zodat – naar het gerechtshof de gemachtigde begrijpt – de opzet van de gemachtigde niet aan de belanghebbende kan worden toegerekend. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende evenwel onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan de juistheid van deze stelling kan worden aangenomen. Het gerechtshof overweegt dat de omstandigheid dat de gemachtigde nimmer (een afschrift van) de opgestelde aangifte (en ook niet naar het gerechtshof aanneemt van de oorspronkelijke aangifte) aan de belanghebbende heeft laten zien, bij de belanghebbende, mede gelet op het onder 2.6 vermelde, twijfel had moeten oproepen omtrent de gang van zaken omtrent het opstellen van haar aangifte. De (voorwaardelijke) opzet van de gemachtigde dient derhalve naar het oordeel van het gerechtshof aan de belanghebbende te worden toegerekend.
4.5. De gemachtigde heeft – naar het gerechtshof hem begrijpt – een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het gerechtshof acht dit beroep evenwel onvoldoende onderbouwd – de belanghebbende heeft geen concrete vergelijkbare gevallen aangedragen – om daar nader op in te gaan. Belanghebbende beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve. Ook overigens heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur jegens de belanghebbende heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
1.6. Nu het aan opzet, daaronder begrepen voorwaardelijke opzet, van de belanghebbende is te wijten dat de aangifte onjuist dan wel onvolledig is gedaan, is het gerechtshof van oordeel dat de inspecteur – gelet op hetgeen onder punt 4.2 is overwogen, alsmede het bepaalde in § 25 en § 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 – terecht aan de belanghebbende een vergrijpboete van 50% ofwel € 3.033,-- heeft opgelegd. De belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die het gerechtshof aanleiding zouden kunnen geven deze boete te vernietigen dan wel te matigen. Het gerechtshof acht de onderhavige vergrijpboete in dit geval dan ook passend en geboden.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 1 oktober 2004 door mr. Van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 6 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.