ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3450

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 909/03 Verontreinigingsheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Meer
  • J. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag aan belanghebbende

In deze zaak staat centraal of de aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag voor de jaren 2001, 2002 en 2003 terecht zijn opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende, huurder van een woning in Groningen, ontving aanslagen van het waterschap Hunze en Aa’s. Na bezwaar tegen deze aanslagen, dat door de inspecteur werd afgewezen, ging de belanghebbende in beroep bij het Gerechtshof Leeuwarden. Tijdens de zitting op 19 augustus 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de ambtenaar die de aanslagen had opgelegd.

De belanghebbende stelde dat hij de verontreinigingsheffing al had betaald via zijn huur en servicekosten, en dat de verhuurder als heffingsplichtige moest worden aangemerkt. Het Gerechtshof oordeelde echter dat de belanghebbende als gebruiker van de woning terecht als heffingsplichtige werd aangemerkt, omdat hij stoffen vanuit de woning afvoerde. De stelling van de belanghebbende dat de heffing al was doorberekend via de huur werd verworpen, omdat de ambtenaar had verklaard dat de verontreinigingsheffing niet was inbegrepen in de servicekosten.

Daarnaast werd ook de aanslag ingezetenenomslag beoordeeld. Het Gerechtshof concludeerde dat de belanghebbende terecht als ingezetene was aangemerkt, aangezien hij ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de woning. De argumenten van de belanghebbende over de doorberekening van de ingezetenenomslag via de huur werden eveneens verworpen. Het Gerechtshof oordeelde dat de aanslagen voor beide heffingen terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 909/03 1 oktober 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met heffing van het waterschap Hunze en Aa’s te Veendam (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag voor de jaren 2001 tot en met 2003.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende zijn voor elk van de jaren 2001, 2002 en 2003 aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag opgelegd.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 20 oktober 2003 de aanslagen gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlage), dat op 26 november 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief (met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 17 december 2003, heeft de belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld met de gronden van het beroep.
1.4. De ambtenaar heeft op 16 januari 2004 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 19 augustus 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de heer A als gemachtigde van de belanghebbende, de belanghebbende alsmede namens de ambtenaar de heer mr. B.
1.6. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de ambtenaar de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende staat sinds 14 augustus 2000 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Groningen op het adres a-laan 227 te Z, gelegen in het taakgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. De belanghebbende is huurder van de woning aan genoemd adres. Deze woning is eigendom van de Stichting C (rechtsopvolger van de Stichting D) en betreft een zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Heffingsverordening waterkwaliteit waterschap Hunze en Aa’s 2001 (gewijzigd bij de wijzigingsbesluiten van 27 november 2001 en 18 december 2002, hierna: de Heffingsverordening). Vanuit deze woonruimte worden stoffen afgevoerd.
2.2. In februari 2003 heeft de belanghebbende van de N.V. Waterbedrijf Groningen een brief inzake leegstandscontrole ontvangen. Nadat de belanghebbende het bij deze brief gevoegde antwoordformulier leegstandscontrole ingevuld aan genoemd waterbedrijf had geretourneerd, zijn aan hem door de ambtenaar voor elk van de jaren 2001, 2002 en 2003 aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag opgelegd.
2.3. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak de onderhavige aanslagen gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag terecht aan de belanghebbende zijn opgelegd.
3.2. De belanghebbende is van mening dat hij de betreffende verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag reeds via zijn maandelijkse huurafrekening en de hierin begrepen servicekosten heeft betaald. Niet hij, maar de verhuurder dient immers als heffingsplichtige te worden aangemerkt. De belanghebbende wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de door de Stichting D gehanteerde “Algemene bepalingen huur en verhuur” en de afrekening servicekosten van de Stichting In over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001.
3.3. De ambtenaar houdt vast aan het standpunt dat de belanghebbende als heffingsplichtige dient te worden beschouwd en dat de onderhavige aanslagen derhalve terecht aan hem zijn opgelegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Ten aanzien van de aanslagen verontreinigingsheffing
4.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Heffingsverordening kan ter zake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte degene die het gebruik heeft van die ruimte, aan de verontreinigingsheffing worden onderworpen.
4.2. Nu vaststaat (zie punt 2.1) dat de belanghebbende in de jaren 2001 tot en met 2003 gebruiker was van een woonruimte in de zin van de Heffingsverordening van waaruit stoffen worden afgevoerd, is de belanghebbende – gelet op het onder punt 4.1 overwogene – naar het oordeel van het gerechtshof door de ambtenaar terecht als heffingsplichtige aangemerkt. Artikel 3, derde lid, onderdeel c, is – anders dan de belanghebbende meent – naar het oordeel van het gerechtshof in casu niet van toepassing, omdat van volgtijdig gebruik (waarbij kan worden gedacht aan kortstondige verhuur van de woonruimte aan wisselende gebruikers) geen sprake is. Belanghebbendes stelling dat hij de betreffende verontreinigingsheffing reeds via zijn maandelijkse huurafrekening en de hierin begrepen servicekosten heeft betaald, kan het gerechtshof niet volgen. Volgens artikel 12, tweede lid, onder punt C.13 van de door de Stichting D gehanteerde “Algemene bepalingen huur en verhuur” en de daarop gegeven toelichting (C.07/13) wordt slechts ingeval van onzelfstandige wooneenheden de verontreinigingsheffing door de verhuurder aan de huurder doorberekend. Verder heeft de ambtenaar in zijn verweerschrift onweersproken verklaard dat de aanduiding “water +/- verontreinigingsheffing” op de afrekening servicekosten betekent dat bij de in rekening gebrachte kosten voor het watergebruik niet is inbegrepen de verontreinigingsheffing. Overigens overweegt het gerechtshof dat hetgeen tussen de belanghebbende en de verhuurder is overeengekomen niet af kan doen aan de heffingsplicht van de belanghebbende.
Ten aanzien van de aanslagen ingezetenenomslag
4.3. Ingevolge artikel 14 van de Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Hunze en Aa’s 2000 (gewijzigd bij het wijzigingsbesluit van 12 december 2000) en artikel 13 van de Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Hunze en Aa’s 2002 (gewijzigd bij het wijzigingsbesluit van 18 december 2002) wordt met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer de waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied ingezetene zijn. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar zijn woonadres heeft in een taakgebied en die in dat gebied het gebruik heeft van een woonruimte.
4.4. Vaststaat dat de belanghebbende sinds 14 augustus 2000 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Groningen op het adres a-laan 227 te Z, gelegen in het taakgebied van het waterschap Hunze en Aa’s en dat de belanghebbende gebruiker is van de aan dit adres gelegen zelfstandige woonruimte. Deze vaststaande feiten leiden, gelet op het onder punt 4.3 overwogene, naar het oordeel van het gerechtshof tot de conclusie dat de belanghebbende door de ambtenaar terecht als ingezetene is aangemerkt. Anders dan de belanghebbende meent, kan uit de door de Stichting D gehanteerde “Algemene bepalingen huur en verhuur” (artikel 12, tweede lid, onder punt C.14) dan wel de afrekening servicekosten niet worden opgemaakt dat de ingezetenenomslag reeds via zijn maandelijkse huurafrekening en de hierin begrepen servicekosten aan hem is doorberekend door de verhuurder. Overigens geldt naar het oordeel van het gerechtshof ook hier dat hetgeen tussen de belanghebbende en de verhuurder is overeengekomen niet af kan doen aan de omslagplicht van de belanghebbende.
Ten aanzien van alle onderhavige aanslagen
4.5. De belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep acht het gerechtshof evenwel te vaag en te algemeen – de belanghebbende heeft onder meer geen concrete vergelijkbare gevallen genoemd – om daar nader op in te gaan. Hierbij merkt het gerechtshof op dat, zoals onder punt 4.2 is overwogen, de ambtenaar de Heffingsverordening in casu juist heeft toegepast. Ook overigens heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de ambtenaar jegens hem heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.6. De belanghebbende is in zijn beroepschrift alsmede ter zitting uitvoerig ingegaan op de omstandigheid dat de ambtenaar zijn verzoek om kwijtschelding heeft afgewezen. Een verzoek om kwijtschelding kan evenwel niet aan het oordeel van de belastingrechter worden onderworpen, zodat het gerechtshof voorbij gaat aan hetgeen de belanghebbende hieromtrent te berde heeft gebracht. Opgemerkt zij dat de gemachtigde van de ambtenaar ter zitting heeft verklaard dat hij belanghebbendes verzoek om kwijtschelding ambtshalve (nogmaals) zal beoordelen.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de onderhavige aanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag voor de jaren 2001, 2002 en 2003 terecht aan de belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbendes beroep treft dus geen doel.
5. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 1 oktober 2004 door mr. Van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 6 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.