ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3935

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0200320
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Knijp
  • Bax-Stegenga
  • de Bock
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkoming in overeenkomst tussen [appellant] B.V. en Adbeco

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] B.V. tegen Adbeco, waarbij [appellant] stelt dat Adbeco tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst. De tekortkomingen zouden bestaan uit het niet doorberekenen van kosten in de prijs van onderdelen voor een puinbreker en het niet rekening houden met vooruit gefactureerde diensten. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank Leeuwarden niet zijn betwist en dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van tekortkomingen aan de zijde van Adbeco. Het hof oordeelt dat de stellingen van [appellant] niet voldoende zijn onderbouwd en dat de door Adbeco gehanteerde boekingswijze fiscaal toelaatbaar is. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 13 oktober 2004.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 oktober 2004
Rolnummer 0200320
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant] B.V.,
gevestigd te Drachten,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
Aa & E Accountants,
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Adbeco,
procureur: mr F. van der Hoef.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 7 mei 2002 door de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Opsterland.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 augustus 2002 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Adbeco tegen de zitting van 21 augustus 2002.
De conclusie van de memorie van grieven d.d. 18 februari 2004 luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Opsterland van 7 mei 2002 te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde, eiseres in conventie in eerste aanleg in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen en de vordering van appellante, eiseres in reconventie in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en zodoende Adbeco te veroordelen om aan [appellant] te voldoen een bedrag groot fl. 10.000,-- (Euro 4.537,80), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening."
Bij memorie van antwoord is door Adbeco verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Opsterland d.d. 7 mei 2002 gewezen onder rolnummer 97283 / CV EXPL 01-1337 eventueel onder verbetering van gronden te bekrachtigen met veroordeling van appellante in de proceskosten in hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 2 van het beroepen vonnis d.d. 7 mei 2002 geen grief is gericht, zal ook in hoger beroep van deze feiten worden uitgegaan.
2. Met grief I herstelt [appellant] haar verzuim van de eerste instantie bestaande in het achterwege laten van een haar in beginsel op grond van tekortkoming toekomende bevoegdheid tot algehele of gedeeltelijke ontbinding (zie reeds HR 19-2-88, NJ 89,343 en de daarop gevolgde talrijke jurisprudentie), alsmede het verzuim dat hierin bestaat dat geen beroep werd gedaan op een haar toekomend opschortingsrecht.
3. Uit de stukken is op te maken dat [appellant] spreekt van een tekortkoming door Adbeco, met name bestaande in het ten onrechte niet doorberekenen in de kostprijs van onderdelen die bestemd waren voor de aan ATF De Pijp toebehorende puinbreker, alsmede in het ten onrechte niet rekening houden met de vooruit gefactureerde diensten ten behoeve van ATF De Pijp. Op die grondslag vordert [appellant] thans de algehele ontbinding van haar overeenkomst met Adbeco, kennelijk voorzover het de in het jaar 1999 verzonden facturen betreft.
4. Uit de betreffende facturen blijkt dat deze betrekking hebben op allerhande administratieve werkzaamheden, en niet alleen op de enkele hierboven genoemde werkzaamheden waarmee het volgens [appellant] verkeerd is gegaan. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, kan mitsdien niet worden vastgesteld op welk(e) (onderdeel van de) overeenkomst de ontbinding is gericht, gelijk ook Adbeco bij memorie van antwoord heeft aangevoerd, en waar [appellant] verder geen gedeeltelijke ontbinding heeft gevorderd, kan zij reeds daarom niet worden gevolgd in haar beroep op de door haar gestelde algehele ontbindingsbevoegdheid, zulks thans nog onverlet de vraag of wel voldoende vast staat dat er sprake is van tekortkomingen aan de zijde van Adbeco, welke vraag in het verband van grief III nog aan de orde zal komen.
5. Ook het beroep van [appellant] op haar opschortingsbevoegdheid dient van de hand te worden gewezen, nu niet blijkt dat zij nog enige prestatie van Adbeco wenst, terwijl van opschorting in afwachting van verrekening met gestelde schade evenmin sprake kan zijn, zoals blijkt uit de beoordeling van grief III.
6. Grief I is vergeefs voorgedragen.
7. In grief II keert [appellant] zich tegen de overweging van de kantonrechter - kortweg - dat, nu niet door [appellant] is weersproken dat Adbeco de in rekening gebrachte werkzaamheden heeft verricht en dat [appellant] evenmin bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de in rekening gebrachte facturen, [appellant] in beginsel de vordering van Adbeco dient te voldoen.
8. In de toelichting op de grief ligt besloten dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat zij, waar zij bezwaar heeft gemaakt tegen de facturen, daarmede impliciet ook bezwaar heeft geuit tegen de hoogte daarvan, alsmede dat [appellant], door te kennen te geven de facturen wegens gestelde wanprestatie niet te zullen betalen, daarmee heeft aangegeven dat de prestaties van Adbeco voor haar geen waarde hebben.
9. Het hof volgt [appellant] niet in deze opvattingen, reeds omdat daaruit ten enenmale niet blijkt op welke grond ook de (talrijke) overige werkzaamheden die Adbeco ten behoeve van [appellant] heeft verricht, van onwaarde zouden zijn. Evenmin blijkt uit de stellingen van [appellant] gemotiveerd, zo zij zulks zou hebben beoogd, dat - en tot welke bedragen - de hoogte van de facturen niet in verhouding zouden staan tot de aan Adbeco verstrekte opdracht en/of tot de door Adbeco geleverde inspanningen.
10. Ook grief II mist doel.
11. Grief III is gekeerd tegen de overweging in het beroepen vonnis - kortweg - dat de tegenvordering van [appellant] niet eenvoudig is vast te stellen, en dat dientengevolge het verrekeningsverweer - mede gezien de afwijzende beslissing in reconventie - niet in de weg staat aan toewijzing van het door Adbeco gevorderde.
12. Blijkens de toelichting op de grief gaat het [appellant] hierbij met name om het feit dat de kantonrechter het benoemen van een deskundige achterwege heeft gelaten, nu toch het een vraag betreft van boekhoudkundig administratieve aard, terwijl ook een getuigenverhoor had kunnen worden gelast.
13. Voor het gelasten van een deskundigenbericht is eerst plaats indien de desbetreffende stelling in toereikende mate door feiten of omstandigheden is onderbouwd en vervolgens door de wederpartij gemotiveerd is weersproken, zulks terwijl de rechter te dier zake voorlichting door een deskundige behoeft. Van een zodanig toereikend onderbouwde stelling is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. De thans door [appellant] verdedigde stelling komt er mitsdien op neer dat een door de rechtbank te benoemden deskundige aan [appellant] de benodigde inhoudelijke onderbouwing had dienen te verschaffen, doch daartoe strekt het instituut van het deskundigenonderzoek niet.
14. In vergelijkbare zin geldt hetzelfde ook met betrekking tot het door [appellant] gewenste - en in hoger beroep opnieuw aangeboden - getuigenverhoor. Voor het gelasten daarvan is immers vereist dat tevoren voor de rechter en de wederpartij in toereikende mate duidelijk moet zijn welke door [appellant] gestelde feiten of omstandigheden onderwerp zullen zijn van het getuigenverhoor, en daarvan is evenmin sprake nu [appellant] zich heeft beperkt tot het maken van algemene opmerkingen over de (in haar ogen ontbrekende) kwaliteit van het door Adbeco geleverde werk.
15. In het verband van het voorgaande overweegt het hof voorts nog dat het - zonder behoorlijke toelichting - overleggen van het (geconsolideerde) financiëel verslag 1999 met betrekking tot de rechtspersoon [rechtspersoon], met welke rechtspersoon als blijkend uit dat verslag [appellant] een fiscale eenheid vormt, niet ertoe kan leiden dat [appellant] in toereikende mate heeft voldaan aan haar stelplicht, en hetzelfde geldt met betrekking tot de brieven van [accountantskantoor] d.d. 26 september 2000, 13 februari 2001 en 31 januari 2002, nu deze brieven ten enenmale inhoudelijk onvoldoende gespecificeerd moeten worden geacht (zie de producties 1 en 2 bij de conclusie van antwoord, alsmede productie 5 bij conclusie van dupliek). In dat verband wijst het hof er tevens op dat de stellingen van Adbeco zoals deze blijken uit haar brief d.d. 4 oktober 2000 (productie 10 bij conclusie van repliek), inhoudende dat de codering van de facturen door [appellant] gebeurde en dat Adbeco de dagelijkse administratie die [appellant] voerde, op aanwijzing van [appellant] heeft verwerkt, feitelijk onweersproken heeft gelaten. Hetzelfde geldt met betrekking tot de stelling van Adbeco dat de door Adbeco opgestelde rapporten en overzichten steeds met [appellant] zijn besproken en dat achteraf is gebleken dat onderhouds- en reparatiefacturen in feite investeringen waren, welke laatste stelling overigens strookt met hetgeen is vermeld in het tussen [appellant] en De Pijp Afvalverwerking BV opgemaakte contract (productie 3 bij dupliek) waarin sub 4 is aangegeven dat door [appellant] gepleegde investeringen (roerende zaken) aan de "puinbrekersinstallatie" eigendom blijven van [appellant], wat er thans in goederenrechtelijke zin van bedoelde bepaling ook zij, nu gesteld noch gebleken is dat de uitleg van bedoelde bepaling onderdeel uitmaakte van het door Adbeco te verrichten of redelijkerwijs van haar te verwachten werk.
Voorts is door [appellant] ook niet (gemotiveerd) betwist dat de door Adbeco gehanteerde wijze van boeking de enige is die fiscaal toelaatbaar is.
Ook voor wat betreft het verwijt van [appellant] dat Adbeco verzuimd heeft 'rekening te houden met vooruit gefactureerde diensten bij ATF De Pijp' acht het hof onvoldoende toegelicht en feitelijk onderbouwd.
16. Ook grief III faalt.
17. Grief IV is gericht tegen de weergave door de kantonrechter van het verweer van Adbeco tegen hetgeen [appellant] in prima in reconventie heeft gevorderd, zulks met vermelding dat het hier gaat om een gemotiveerd verweer, welk laatste oordeel [appellant] bestrijdt.
18. Uit hetgeen hierboven naar aanleiding van grief III is overwogen en vermeld, vloeit reeds voort dat het aan de zijde van Adbeco gaat om een toereikend gemotiveerde stellingname. Daarop stuit de grief reeds af. Ook overigens volgt het hof [appellant] niet in haar betoog dat de kantonrechter ten onrechte geen deskundigenbericht of een getuigenverhoor heeft gelast, zulks op gronden gelijk aan die zoals hierboven weergegeven.
19. Grief V is (eveneens) gericht tegen het passeren door de kantonrechter van het door [appellant] gedane bewijsaanbod. Weliswaar heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd dat hij [opgevoerde eerste getuige], die hij deskundig acht op het gebied van boekhouding, alsmede [opgevoerde tweede getuige] als getuigen wenst te doen horen, doch dit aanbod strekt zich uit tot het bewijs van "al haar stellingen" terwijl [appellant] nalaat enige inhoudelijke aanvulling te geven op haar stellingen, hetgeen met het oog op hetgeen naar aanleiding van grief III is overwogen, wel is vereist om het bewijsaanbod te laten voldoen aan de eisen van inhoudelijke concreetheid die - zeker in hoger beroep - aan een bewijsaanbod dienen te worden gesteld. Mitsdien heeft te gelden dat [appellant] haar reconventionele vordering niet genoegzaam feitelijk heeft onderbouwd, zodat aan bewijs daaromtrent niet wordt toegekomen.
20. In dit verband wijst het hof er voorts op dat niet als deugdelijke onderbouwing van de in prima in reconventie ingestelde vordering kan dienen hetgeen blijkt uit meergenoemde brief van [accountantskantoor] d.d. 31 januari 2002 ter toelichting op de geconsolideerde winst- en verliesrekening van meergenoemde [rechtspersoon], nu daaruit niet meer blijkt dat dit accountantskantoor stelt dat zij "vele werkzaamheden" voor "[appellant]" heeft moeten uitvoeren, "waaronder de correctie van de administratie 1999", als gevolg waarvan de kosten in 1999 ten opzichte van 1998 zijn gestegen met fl. 4.608,-- , zonder dat daarbij gemotiveerd wordt voor welk deel genoemde kosten verband zouden houden met de verrichtingen van Adbeco, terwijl zulks insgelijks geldt met betrekking tot de gestelde toename van de kosten over 2000 met "ruim" fl. 7.000,--.
21. Mitsdien is ook grief V vergeefs voorgedragen.
22. De slotsom luidt dat, nu geen van de grieven slaagt en tot vernietiging kan leiden, het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep (1 punt in tarief I).
23. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter d.d. 7 mei 2002, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van Adbeco begroot op Euro 193,-- aan verschotten en Euro 545,--
voor salaris, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en de Bock, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 oktober 2004.