ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3965

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1298/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek beroepskosten en buitengewone lasten in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 oktober 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van X tegen de uitspraak van de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen Kempkensberg. Het geschil betreft de hoogte van de aftrek van beroepskosten in het kader van de Nedeco-regeling, alsook de aftrek van buitengewone lasten gerelateerd aan ziekte en overlijden, en de aftrek van giften voor het jaar 1999. De belanghebbende, die in Egypte werkzaam was, had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De inspecteur had het belastbaar inkomen van de belanghebbende verlaagd, maar de belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de aftrekken die hem waren toegestaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2004 heeft de gemachtigde van de belanghebbende zijn standpunten toegelicht. De belanghebbende stelde dat hij recht had op hogere aftrekken voor beroepskosten en buitengewone lasten, terwijl de inspecteur deze aftrekken betwistte. Het hof heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in overweging genomen en geconcludeerd dat de inspecteur de aftrekken correct had toegepast. De belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd voor de door hem opgevoerde kosten en vergoedingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de aftrek van buitengewone lasten niet boven de wettelijke drempel uitkwam en dat de aftrek van giften ook niet hoger kon zijn dan door de inspecteur was toegestaan. Uiteindelijk heeft het hof het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van de inspecteur in stand blijft. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1298/02 8 oktober 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: de belanghebbende) tegen de uitspraak van thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen Kempkensberg (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet IB 1964), met dagtekening 15 juni 2001 over het jaar 1999 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.753,--.
1.2 Het tegen deze aanslag tijdig door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 13 april 2002, gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen van belanghebbende over 1999 hierbij nader vastgesteld op ƒ 51.355,--.
1.3 Namens belanghebbende is tegen deze uitspraak op 22 mei 2002 beroep bij het gerechtshof ingesteld. De gronden van het beroep zijn op 4 november 2002 bij het gerechtshof ingekomen. De inspecteur heeft op 17 januari 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 2 juni 2004, gehouden te Groningen. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde de heer A te L. Tevens is ter zitting de inspecteur verschenen.
1.5 Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 De belanghebbende, geboren op .. november 19.., is gehuwd met mevrouw B. Belanghebbende heeft van 28 januari 1999 tot en met 22 december 1999 in het kader van zijn dienstverband met C BV te M in Egypte gewerkt.
2.2 Met dagtekening 15 juni 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbende over 1999 een aanslag IB/PV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.753,--. Bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 13 april 2002, heeft de inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard en het belastbaar inkomen over 1999 hierbij nader vastgesteld op ƒ 51.355,--. De vermindering betreft meer aftrek beroepskosten van ƒ 3.434,--, meer aftrek hypotheekrente ƒ 919,-- en aanpassing van de giften van ƒ 45,--.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil de hoogte van de aftrek van beroeps-kosten ter zake van de Nedeco-regeling alsmede de hoogte van de aftrek van de buitengewone lasten betrekking hebbende op ziekte en overlijden alsmede op de aftrek van giften.
3.2 Belanghebbende meent wel recht te hebben op deze in de door hem in de aangifte dan wel later opgevoerde aftrekposten, terwijl de inspecteur het tegendeel van mening is.
3.3 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
De aftrek beroepskosten wegens de Nedeco-regeling
4.1 Op grond van artikel 35, lid 1 van de Wet IB 1964 zijn de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten aftrekbaar. Voor belastingplichtigen die door een (in Nederland gevestigde) werkgever zijn uitgezonden naar bepaalde landen, waaronder Egypte, geldt facultatief de zogenaamde Nedeco-regeling (Besluit van 7 december 1999, nr. IFZ 99-1060M (hierna: het Besluit), gepubliceerd in VN 1999/57.15. De belanghebbende heeft op basis van deze regeling recht op een forfaitaire aftrek van 35% van de ter zake van uitzending naar Egypte verworven inkomsten.
4.2 De inspecteur heeft in het verweerschrift ter zake van de aftrek ingevolge de Nedeco-regeling onderstaande berekening gegeven:
Loon ter zake van de uitzending ƒ 81.290,--
Bij: waarde verstrekte huisvesting ƒ 1.859,--
Af: overhevelingtoeslag ƒ 1.631,-- +/-
ƒ 81.518,-- x 35% = ƒ 28.532,--
Af: waarde verstrekte huisvesting ƒ 1.859,-- -
Aftrek Nedeco ƒ 26.673,--
Ter toelichting hierop heeft de inspecteur aangegeven dat in het loon ter zake van de uitzending de belaste vergoedingen reeds zijn opgenomen en dat hem van andere belaste en onbelaste vergoedingen overigens niets is gebleken. Als door belanghebbende wordt gesteld dat sprake is geweest van nabetaald loon, dan had door opgave door de werkgever de inspecteur hiervan kennis moeten dragen, maar een dergelijke opgave is niet bekend bij de inspecteur.
4.3 Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de inspecteur op juiste wijze uitvoering aan de Nedeco-regeling gegeven. Hieruit volgt tevens dat de inspecteur de door belanghebbende in het aanvullend beroepschrift gegeven opstelling van bedragen en de aldaar gevolgde berekeningswijze terecht niet heeft overgenomen.
4.4 In dat verband overweegt het gerechtshof allereerst dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem over 1999 nog ƒ 4.358,-- aan loon is nabetaald. De werkgever zou hiervan dan opgave hebben gedaan aan de inspecteur en dat is volgens de inspecteur, hetgeen het hof aannemelijk acht, niet gebeurd. In het geval het hier overigens wel loon uit 1999 zou betreffen, dan had het alsnog bij het belastbaar inkomen moeten worden opgeteld, wat alleen maar ten nadele van belanghebbende zou zijn. Ook de door belanghebbende genoemde belaste vergoedingen van ƒ 6.900,-- zijn niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat ze zijn verstrekt is hiertoe onvoldoende. Het hof volgt de inspecteur dan ook in zijn standpunt dat de belaste vergoedingen, zo zij zijn verstrekt, reeds in het loon zijn opgenomen. Overigens geldt ook hier dat deze vergoedingen, zo zij niet in het loon zijn begrepen, ten nadele van de belanghebbende nog bij het belastbaar inkomen zouden moeten worden opgeteld. Ten aanzien van het door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting nog genoemde bedrag van ƒ 10.000,-- wegens ontvangen reiskosten geldt eveneens dat dit bedrag op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt, zodat het gerechtshof geen aanleiding ziet hierop nader in te gaan.
4.5 Naast de waarde van de huisvesting van ƒ 1.859,--, welke post ook in de berekening van de inspecteur voorkomt, heeft belanghebbende in zijn berekening ten eerste nog een bijtelling gedaan wegens een onbelaste vergoeding van ƒ 842,--. Tevens is er nog ƒ 1.978,-- bijgeteld wegens de waarde van verstrekte voeding. Nog afgezien van de juistheid van deze bedragen, wijst het hof belanghebbende erop dat deze vergoedingen, wanneer zij in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van het Besluit en bij de loonbelasting geen rekening is gehouden met deze vergoedingen zoals de belanghebbende (impliciet) stelt, voor de inkomstenbelasting alsnog hiermee rekening gehouden dient te worden. Belanghebbende heeft dit laatste echter in zijn cijfermatige opstelling nagelaten. Indien de door belanghebbende opgevoerde en in de grondslag voor de aftrek begrepen bedragen aan (onbelaste) vergoedingen alsnog in het belastbare inkomen worden begrepen, zou de verhoogde aftrek niet tot een lager belastbaar inkomen leiden dan door de inspecteur is vastgesteld.
Ten slotte merkt het gerechtshof nog op dat voor belanghebbende, die als Nederlander in Egypte werkzaam was, in het kader van de Nedeco-regeling een forfaitaire aftrek van 35% geldt.
De aftrek wegens buitengewone lasten i.v.m. de begrafeniskosten en de bijdrage aan het Sociaal Fonds; de aftrek wegens giften
4.6 Op grond van artikel 46, lid 1, letter b en verder van de Wet IB 1964 zijn als buitengewone last aftrekbaar de uitgaven ter zake van ziekte en overlijden van een bloedverwant in de rechte lijn.
4.7 In 1999 is de moeder van belanghebbende, mevrouw D, overleden. Belanghebbende wenst de totale begrafeniskosten van ƒ 5.406,-- in aftrek te brengen, terwijl de inspecteur een aftrek van ƒ 1.082,-- heeft geaccepteerd.
4.8 Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juli 1983, nr. 21.811, BNB 1983/289, heeft als hoofdregel voor aftrek van (overlijdens)kosten te gelden dat kosten, welke een belastingplichtige op derden kan verhalen, in beginsel niet op hem drukken, ook al wenst hij dat verhaalsrecht niet uit te oefenen. Slechts indien zwaarwegende omstandigheden afzien van verhaal wettigen, lijdt dit beginsel uitzondering.
4.9 Nu door de inspecteur onweersproken is gesteld dat alle begrafeniskosten zijn betaald uit een ervenrekening, leidt het gerechtshof daaruit af dat alle vijf erfgenamen hebben meebetaald aan deze kosten. Belanghebbende heeft bovendien, voor zover dit anders zou zijn, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van de hierboven omschreven zwaarwegende omstandigheden die afzien van verhaal op de (mede)erfgenamen wettigen. De inspecteur heeft naar het oordeel van het gerechtshof de aftrek dan ook terecht beperkt tot ƒ 1.082,--.
4.10 Uitgaande van het wel door de inspecteur als aftrekbare ziektekosten geaccepteerde bedrag van ƒ 4.950,-- + ƒ 1.082,-- wegens begrafeniskosten, bedraagt het totaal aan buitengewone lasten wegens ziekte en overlijden alsdan ƒ 6.032,--. Nu als drempel geldt ƒ 6.404,-- (= 12,2 % van het onzuivere inkomen van ƒ 52.495,--), stelt het gerechtshof vast dat de aftrek van buitengewone lasten wegens ziekte en overlijden niet boven deze wettelijke drempel uitkomt.
4.11 Gelet op deze drempel en met betrekking tot de bijdrage in 1999 van belanghebbende aan het Sociaal Fonds van ƒ 101,-- overweegt het gerechtshof voorts dat indien deze bijdrage wel als aftrekpost zou zijn geaccepteerd, het totaalbedrag aan buitengewone lasten ook in dat geval onder de wettelijke drempel zou hebben gelegen.
4.12 Ten aanzien van de aftrek wegens giften overweegt het gerechtshof dat in 1999 het bedrag van de giften, ook volgens belanghebbendes eigen stukken (bijlage 10 van het verweerschrift), ƒ 1.594,-- bedroeg. Aangezien voor belanghebbende in dezen een drempelbedrag geldt van ƒ 524,- (= 1% van het onzuivere inkomen van ƒ 52.495,--), heeft de inspecteur naar het oordeel van het gerechtshof terecht het bedrag van ƒ 1.070,-- in aftrek toegelaten. Voor een hogere aftrek is naar het oordeel van het gerechtshof dan ook geen plaats.
4.13 Het vorenoverwogene brengt mee dat het gerechtshof het beroep ongegrond zal verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 8 oktober 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op 13 oktober 2004