ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3981

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 750/03 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en privé-gebruik bedrijfsauto

In deze zaak gaat het om de naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de heer X is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord. De naheffingsaanslag betreft de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 en is opgelegd op basis van het privé-gebruik van een bedrijfsauto. De inspecteur heeft een bedrag van ƒ 4.386 aan omzetbelasting nageheven, evenals een boete van ƒ 1.096 en heffingsrente van ƒ 485. De heer X heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft dit bezwaar bij uitspraak van 4 september 2003 afgewezen. Hierop heeft de heer X beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 30 juni 2004 heeft de heer X betoogd dat de bedrijfsauto nauwelijks voor privédoeleinden werd gebruikt en dat hij een kilometeradministratie had bijgehouden ter bewijsvoering. De inspecteur daarentegen stelde dat de administratie niet overtuigend was en dat de naheffing terecht was. Het hof heeft vastgesteld dat de heer X een onderneming drijft en dat de bedrijfsauto op de balans van deze onderneming staat. Het hof heeft ook geconstateerd dat er geen kilometeradministratie was bijgehouden die aantoont dat er minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden is gereden.

Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht een deel van de vooraftrek van de omzetbelasting als privé-gebruik van de bedrijfsauto heeft nageheven. Wat betreft de opgelegde boete heeft het hof geoordeeld dat de heer X niet lichtvaardig heeft gehandeld en dat er onvoldoende bewijs is voor grove schuld, waardoor de boete is komen te vervallen. Ten aanzien van de heffingsrente heeft het hof geoordeeld dat de heer X niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. Het hof heeft het beroep van de heer X deels gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur vernietigd, de boete vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 750/03 29 september 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord, kantoor Zaandam, (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 30 december 2002 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, waarvan de omzetbelasting ƒ 4.386 bedraagt. Tevens is een boete opgelegd van ƒ 1.096, - en aan heffingsrente is bij beschikking van 30 december 2002 een bedrag berekend van ƒ 485, -.
Op het bezwaar van belanghebbende, dat niet gericht was tegen de heffingsrente, heeft de inspecteur bij uitspraak van 4 september 2003 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 16 september 2003 is ingekomen. Een nadere motivering van zijn beroep (met bijlagen) heeft belanghebbende op 21 oktober 2003 ingestuurd. Hierbij kwam hij ook in beroep tegen de heffingsrente.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft belanghebbende op 21 juni 2004 een conclusie van repliek genomen. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 30 juni 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, en de inspecteur. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
Op 7 juli 2004 heeft de inspecteur een afschift van de onderhavige naheffingsaanslag toegezonden.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 In het onderhavige jaar drijft belanghebbende een onderneming in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet), waarvan de activiteiten onder andere bestaan uit timmer- en metselwerkzaamheden. Op de balans van zijn onderneming is als bedrijfsauto een auto van het merk Peugeot, type 806 ST2.0 Select, opgenomen. Een Suzuki Samurai Cabrio maakt onderdeel uit van het privé-vermogen van belanghebbende. Beide auto’s zijn voorzien van een geel kenteken aangezien belanghebbende een auto met een grijs kenteken wegens nekklachten niet kan besturen.
2.2 De aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998 is opgemaakt door een administratiekantoor in de persoon van mevrouw A, de toenmalige adviseur van belanghebbende. De aangiften in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 en 2000 zijn opgemaakt door de heer B, belanghebbendes boekhouder en opvolger van mevrouw A. De aangiften voor de omzetbelasting verzorgde belanghebbende zelf.
2.3 Op 12 februari 2002 heeft de heer C namens de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en voor de premieheffing inzake de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over de jaren 1998, 1999 en 2000 en van de aangiften voor de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. Op 11 juni 2002 zijn de resultaten van het boekenonderzoek besproken met de heer B, belanghebbendes accountant en de opvolger van mevrouw A. Desgevraagd is toen gezegd dat een kilometeradministratie met betrekking tot de bedrijfsauto niet is bijgehouden. Op 24 oktober 2002 is van het boekenonderzoek een rapport opgemaakt, waarin de naheffingsaanslag en de boete werden aangekondigd.
2.4 Namens de inspecteur is op 30 december 2002 door de heer C de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Daarin is een bedrag van ƒ 4.386, - aan omzetbelasting ter zake van privé-gebruik van de bedrijfsauto nageheven. Over de naar aanleiding hiervan verschuldigde omzetbelasting is een vergrijpboete van 25% berekend. Eveneens is een bedrag van ƒ 485, - aan heffingsrente vastgesteld.
2.5 Voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag is aan belanghebbende toestemming gegeven om alsnog een kilometeradministratie van de ritten van de bedrijfsauto samen te stellen en deze ter bewijsvoering van een privé-gebruik van minder dan 1.000 kilometer op jaarbasis te overleggen. De door belanghebbende overgelegde kilometeradministratie heeft de inspecteur niet van mening doen veranderen.
2.6 Tegen de onderhavige aanslag is bezwaar gemaakt. Op 4 september 2003 heeft D namens de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar.
2.7 In januari 2003 heeft belanghebbende bij de belastingdienst een klacht ingediend tegen de controleur C. Deze klacht is ongegrond verklaard.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of terecht een deel van de aftrek van de voorbelasting als privé-gebruik van de bedrijfsauto is nageheven. Belanghebbende vindt van niet. Hij voert daartoe – kort samengevat - aan de bedrijfsauto niet tot weinig voor privédoeleinden werd gebruikt. De door hem opgemaakte kilometeradministratie dient ter bewijs daarvoor. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat met de bedrijfsauto minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden is gereden. De naheffing is volgens hem correct.
3.2 Vervolgens is in geschil het antwoord op de vraag of terecht een vergrijpboete van 25% is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Belanghebbende betwist de aanwezigheid van grove schuld. Hij stelt dat zijn toenmalige adviseur, mevrouw A, hem destijds heeft verzekerd dat het niet nodig was een kilometeradministratie bij te houden, omdat hij een auto in privé had. Verder stelt hij dat mevrouw A zijn onderneming kende en wist dat de bedrijfsauto nauwelijks voor privédoeleinden werd gebruikt. Naar de mening van de inspecteur is het van algemene bekendheid dat een bijtelling voor privé-gebruik van een bedrijfsauto moet plaatsvinden. Hij vindt dat de boete terecht is opgelegd.
3.3 Ten slotte ageert belanghebbende tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. De inspecteur is van mening dat de heffingsrente dient te worden gehandhaafd.
3.4 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt de belasting welke drukt op het houden - met inbegrip van de aanschaffing - door de ondernemer, van een personenauto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van de inkomstenbelasting beschouwd wordt niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming. Deze belasting is verschuldigd in het laatste belastingtijdvak van het boekjaar.
4.2 Zoals weergegeven in de uitspraken met de nummers BK 331/03, BK 333/03 en 335/03, die het hof vandaag ten aanzien van belanghebbende eveneens heeft gedaan, heeft belanghebbende voor de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen niet overtuigend kunnen aantonen dat in de jaren 1998, 1999 en 2000 met de bedrijfsauto minder dan 1000 kilometer op jaarbasis voor privédoeleinden is gereden met als gevolg dat voor ieder jaar afzonderlijk de autokostenfictie van artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is gerekend tot de winst.
4.3 Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur terecht op grond van artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 een deel van de vooraftrek van de omzetbelasting als privé-gebruik van de bedrijfsauto van belanghebbende heeft nageheven.
4.4. Indien het aan grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake, waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van 25% (artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en Hoofdstuk IV, paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998). Belanghebbende maakt bij het doen van zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 en 2000 gebruik van de diensten van een administratiekantoor E, zijnde de opvolger van mevrouw A, die de aangifte over het jaar 1998 verzorgde. Mevrouw A en haar opvolger de heer B meenden zonder artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 toe te passen op een juiste wijze aangifte te doen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Alhoewel dit standpunt onjuist is bevonden (zie de uitspraken met de nummers BK 331/03, BK 333/03 en BK 335/03) heeft belanghebbende zodanige argumenten aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat hij of zijn boekhouders door bedoeld standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. De zienswijze dat het houden van een personenauto in privé buiten een bedrijfsauto om met zich bracht dat belanghebbende geen kilometeradministratie hoefde bij te houden heeft belanghebbendes bewijspositie als bedoeld in artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bemoeilijkt. Echter, daaruit kan naar het oordeel van het hof niet afgeleid worden dat zijn standpunt van een privé-gebruik van minder van 1000 kilometer reeds aanstonds niet overtuigend aangetoond zou kunnen worden. Het hof acht het vorenoverwogene voldoende reden om de boete te laten vervallen.
4.5 Belanghebbende is ter zake van de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat hij ter zake daarvan geen bezwaar heeft gemaakt en de inspecteur daaromtrent ook geen uitspraak heeft gedaan. Ter zake van de heffingsrente heeft belanghebbende overigens niet gesteld dat de inspecteur bij het in rekening brengen van heffingsrente is afgeweken van enige wettelijke regeling en het hof is dit ook anderszins niet gebleken.
4.6 Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat van schending van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of van enig beginsel van behoorlijk bestuur sprake is, is het hof daarvan niet gebleken.
4.7 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep van belanghebbende deels gegrond wordt verklaard. Het overvloede merkt het hof op dat het hof het niet tot zijn taak rekent om te oordelen over al de klachten die belanghebbende heeft geuit in het kader van de klachtenprocedure. Immers, een klacht in het kader van de klachtenprocedure en het beroep zijn verschillende middelen voor een belastingplichtige om grieven tegen de belastingdienst naar voren te brengen. Deze middelen kennen hun eigen verloop.
5. Proceskosten
Het hof acht gelet op de gevoegde mondelinge behandeling van deze zaak met de zaak met nummer BK 331/03 geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vernietigt de opgelegde boete;
handhaaft de naheffingsaanslag;
verklaart het beroep ter zake van de beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk; en
gelast de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 116, - te vergoeden.
Aldus vastgesteld en uitgesproken door mr. Huiskes, raadsheer en voorzitter van de vierde enkelvoudige belastingkamer, ter openbare zitting van het Gerechtshof Leeuwarden op 29 september 2004 in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voormelde voorzitter en griffier.
Op 13 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen