2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat voor dit geding als onbetwist, dan wel onvoldoende (gemotiveerd) betwist, tussen partijen het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.., kocht in september 1995 de woning aan de a-singel 9 te Z. Hij sloot daartoe in dat jaar een hypothecaire geldlening af van f 230.000,-.
2.2 In 1999 werd voormelde lening afgelost uit een nieuw afgesloten hypothecaire geldlening van f 300.000,-. Het surplus ad f 70.000,- werd als volgt besteed: f 7.700,- aan boeterente en kosten oude hypotheek, f 492,- aan rente over de periode 1 maart 1999 tot en met 11 maart 1999, f 14.100,- aan aflossing van een doorlopend krediet, en f 1.514,- aan kosten van de nieuwe hypotheekakte. Het toen uit het surplus van f 70.000,- resterende bedrag ad f 46.194,- werd geboekt op rekeningnummer 36.57.55.591 ten name van belanghebbende, onder gelijktijdige verlaging van de kredietlimiet op die rekening met f 35.000,-.
2.3 In de aangifte IB 1999 bracht belanghebbende als aftrekbare kosten op de inkomsten uit eigen woning in aftrek een bedrag van (afgerond) f 26.496,-, gespecificeerd als volgt:
rente f 4.516,96
eenmalige financieringskosten f 9.214,71
rente f 12.764,17
2.4 Door de inspecteur gevraagd naar de besteding van het bijgeleende
bedrag van f 70.000,-, zijn door belanghebbende nota’s overgelegd die deels waren gedagtekend en betaald in 1997. Daaromtrent heeft de inspecteur, mede gelet op de sub 2.2 hiervoor gememoreerde besteding, zich op het standpunt gesteld dat geen c.q. onvoldoende verband bestaat tussen verhoging van de hypotheek met f 70.000,- en onderhoud/verbetering van de eigen woning. Hij heeft op die grond de aftrekbare kosten van de eigen woning beperkt tot een in evenredigheid bepaald gedeelte van f 15.535,-. Het restant van f 10.961,- is door de inspecteur aangemerkt als overige rente van schulden. Aangezien in de aangifte als overige rente van schulden reeds een bedrag van
f 4.260,- was geclaimd, kon door de werking van de aftrekbeperking consumptieve rente van artikel 45, vierde lid, Wet IB’64 van voormeld bedrag van f 10.961,- nog slechts een deel ad
f 942,- fiscaal in aanmerking worden genomen.
2.5 Belanghebbende nam in zijn aangifte een bedrag van f 5.401,- op wegens financieringskosten en –rente op rechten die niet op zaken betrekking hebben. Een deel ad f 442,- is door de inspecteur aanvaard als aftrekbare kosten en rente. Het restant ad f 4.959,- is aangemerkt als persoonlijke verplichtingen. Aangezien reeds het maximum van artikel 45, vierde lid, van de wet was bereikt (zie 2.4 hiervoor), is voormeld bedrag van f 4.959,- niet in enige aftrek aanvaard.
2.6 Als buitengewone lasten terzake van ziektekosten nam belanghebbende in aanmerking een bedrag van f 14.847,21 (na aftrek van het door de ziektekostenverzekering vergoede bedrag van f 8.532,39). Daarin was begrepen een bedrag van f 6.392,- wegens bezoekkosten moeder (9400 kilometer x f 0,68). Dat bedrag is door de inspecteur niet in aftrek aanvaard.
2.7 De aan de Psoriasisvereniging betaalde contributie ad f 65,- is door de inspecteur niet als aftrekbare ziektekosten aangemerkt.
2.8 De reiskosten voor bezoek aan artsen en medisch specialisten zijn door de inspecteur berekend op een bedrag van f 896,-.
2.9 Na correctie van de aftrek buitengewone lasten wegens ziektekosten tot op een bedrag van f 8.058,21 werd niet (langer) de drempel van artikel 46, eerste lid, letter b, van de Wet, overschreden, zodat per saldo geen aftrek werd verleend.
2.10 Bij de uitspraak op het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift is door de inspecteur alsnog een hoger bedrag aan rente en kosten van de eigen woning in aanmerking genomen. Het belastbaar inkomen werd bij die uitspraak verlaagd tot f 73.603,-.