ECLI:NL:GHLEE:2004:AR5160

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 564/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van rente en kosten van geldleningen voor eigen woning in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 29 oktober 2004, staat de aftrekbaarheid van rente en kosten van geldleningen voor de eigen woning centraal. Belanghebbende, geboren in 1950 en gehuwd, had per 1 januari 2001 een hypotheekschuld van €117.982,--, waarvan €102.554,-- als eigenwoningschuld kon worden aangemerkt. In 2001 betaalde hij €5.900,-- aan rente en sloot hij een nieuwe hypotheek af van €190.587,69, met bijkomende kosten van €3.399,--. Bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor 2001 bracht hij een bedrag van €7.847,-- aan rente en kosten van geldleningen in aftrek. De inspecteur verhoogde het belastbare inkomen met €1.145,--, omdat hij meende dat slechts een deel van de kosten aftrekbaar was.

De belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de inspecteur, die zijn standpunt handhaafde. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2004 werd duidelijk dat de belanghebbende geen schriftelijke bewijsstukken kon overleggen voor alle kosten die hij had gemaakt. De inspecteur stelde dat alleen de kosten die met schriftelijke bescheiden waren aangetoond, in aanmerking konden worden genomen voor de aftrekbaarheid.

Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht de kosten had beoordeeld en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde uitgaven. De inspecteur had de aftrekbare kosten correct vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur niet, maar verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van €31.367,--. De belanghebbende had geen verzoek gedaan om vergoeding van proceskosten, waardoor het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling van de inspecteur in dergelijke kosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 564/03 29 oktober 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met dagtekening 21 mei 2003 aangeslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 2001, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van € 31.644,--.
Op het door de inspecteur als tijdig ingediend bezwaarschrift aangemerkte schrijven van belanghebbende van 26 april 2003, ontvangen op 2 mei 2003, heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 10 juni 2003 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 4 juli 2003 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 mei 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en de inspecteur, die werd vergezeld door een ambtenaar der inspectie.
Bij schrijven van 24 augustus 2004 is belanghebbende, naar aanleiding van door hem geuite bereidheid om betalingsbewijzen van gebruikte materialen over te leggen, in de gelegenheid gesteld schriftelijke bescheiden die betrekking hebben op het jaar 2001 over te leggen. Bij brief van 17 september 2004 heeft belanghebbende meegedeeld daartoe niet in staat te zijn.
De inspecteur heeft bij brief van 1 oktober 2004 gereageerd op voormelde brief van 17 september 2004.
Partijen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, niet verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende, geboren in 1950 en gehuwd, had per 1 januari 2001 een hypotheekschuld op zijn eigen woning a-laan 27 te Z van € 117.982,-- (f 260.000,--), waarvan € 102.554,-- (f 226.000,--) als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt. Voor deze hypotheek heeft belanghebbende in 2001 € 5.900,-- rente betaald.
Op 4 december 2001 heeft belanghebbende een hypotheek afgesloten van € 190.587,69. Aan kosten voor het afsluiten van deze hypotheek heeft belanghebbende € 3.399,-- betaald.
Met de nieuwe hypotheek heeft belanghebbende de eerder genoemde hypotheek van € 117.982,-- en een tweetal andere leningen ad totaal €13.862,90 afgelost, een koopsom ad €2.971,04 voor een inkomensbeschermingsplan Cardiff betaald en tevens ten behoeve van de eigen woning in 2001 –met schriftelijke stukken aangetoond- €15.664,-- uitgegeven, terwijl hij in 2002 daarvoor nog € 16.110,-- uitgaf, welke uitgaven eveneens met schriftelijke stukken zijn aangetoond.
Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2001 heeft belanghebbende als betaalde rente en kosten van geldlening in verband met de eigen woning in aftrek gebracht een bedrag van € 7.847,--.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning ad € 30.499,-- verhoogd met een bedrag van € 1.145,-- ter zake van minder aftrekbare kosten van de eigen woning, welke correctie is gebaseerd op de kosten van de hypothecaire geldlening die –volgens de inspecteur- slechts ten dele in box 1 in aanmerking kan worden genomen en voor het overige in box 3 thuishoort.
Op het ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag welk deel van de door belanghebbende betaalde rente en kosten van geldleningen aangemerkt kan worden als aftrekbare kosten van de eigen woning.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift, mondeling ter zitting en in de brief van 17 september 2004:
Het gehele bij de aangifte in aftrek gebrachte bedrag aan rente en kosten van geldleningen heeft betrekking op de uit de hypotheken ter financiering van de woning en de kosten van onderhoud en verbetering daarvan betaalde bedragen.
Ter beperking van de kosten van het onderhoud is deels gebruik gemaakt van personen die wel tegen betaling maar niet beroepsmatig werkzaamheden hebben verricht en die niet nader bekend willen worden. Van deze kosten zijn dan ook geen facturen of andere bescheiden die betaling aantonen beschikbaar.
De enige mogelijkheid om de kosten te bewijzen ligt in de mogelijkheid om door een neutraal aannemersbedrijf een kostenberekening te laten maken van de uitgevoerde werkzaamheden. De inspecteur is echter niet bereid gebleken om op die basis de aftrekbaarheid van de kosten van geldleningen te beoordelen, zodat een dergelijke berekening niet is gemaakt.
Andere bescheiden dan die welke aan de inspecteur zijn overgelegd zijn niet voorhanden.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift, mondeling ter zitting en in het schrijven van 1 oktober 2004:
Op grond van artikel 3.123 van de Wet worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning gerekend de voor verbetering of onderhoud aangegane schulden voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
De kosten van geldleningen zijn bij de aanslagregeling in aanmerking genomen als kosten van de eigen woning voor zover die blijkens de door belanghebbende geproduceerde schriftelijke bescheiden in 2001 zijn betaald. De in 2002 betaalde kosten kunnen in 2001 niet in aanmerking worden genomen.
Nader dient de correctie op het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning te worden bepaald op €868,-- zodat de uitspraak dient te worden vernietigd en de aanslag te worden verlaagd.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 3.120, eerste lid aanhef en onder letter a, van de Wet worden tot de aftrekbare kosten met betrekking een eigen woning gerekend de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.123 van de Wet worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud
Van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
6.2 Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting de kosten van door hem aangegane geldleningen in aanmerking genomen tot een bedrag van €7.847,--, waarbij hij rekening heeft gehouden met kosten van verbetering en onderhoud van zijn eigen woning, ook voorzover hij die niet met facturen kan staven.
6.3 De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat van de hypothecaire leningen een gedeelte groot €102.554,-- als eigen woningschuld is aan te merken voor de periode 1 januari tot en met 4 december 2001 en voor het resterende deel van 2001 verhoogd met de aangetoonde uitgaven ad €14.302,--. De met schriftelijke bescheiden aangetoonde uitgaven, gedaan in 2002, heeft de inspecteur buitenbeschouwing gelaten, alsmede de door belanghebbende gestelde doch niet met schriftelijke bescheiden aangetoonde uitgaven. De inspecteur komt daarbij tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van €31.367,-- welke berekening op zich door belanghebbende niet is bestreden en welke berekening het hof als juist voorkomt.
6.4 Nu belanghebbende geen nadere schriftelijke bescheiden heeft overgelegd, waarmee verdere door hem gedane uitgaven voor verbetering of onderhoud van de woning worden aangetoond, heeft de inspecteur terecht met verdere uitgaven geen rekening gehouden. Een groter deel van de kosten van geldleningen kan derhalve niet als aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking worden genomen.
6.5 Daarbij komt dat uitgaven ten behoeve van verbetering of onderhoud van de woning, die na het jaar 2001 zijn gedaan en die zijn gedaan uit de aangegane schuld, eerst kunnen worden behandeld als schuld welke is aangegaan ter verwerving van die woning, voorzover en vanaf het moment waarop, naar met schriftelijke bescheiden is te staven, betaling ter zake van verbetering of onderhoud van de woning heeft plaatsgehad.(Hoge Raad 22 oktober 2004, nummer 39.082).
6.6 Nu de (nadere) berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning met het vorenstaande terecht door de inspecteur is berekend op €31.367,-- dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd en de aanslag in zoverre te worden verminderd.
6.7 Belanghebbende heeft niet verzocht om vergoeding van proceskosten en door hem gemaakte, op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende, kosten zijn niet aannemelijk geworden, zodat het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling van de inspecteur in dergelijke kosten.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van €31.367,--;
bepaalt dat het betaalde griffierecht ad €31,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur.
Gedaan op 29 oktober 2004 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier Haarsma en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 3 november 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.