ECLI:NL:GHLEE:2004:AR5199

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100091
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Meijeringh
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht van verloskundige bij bevalling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten, in hun hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon, een vordering ingesteld tegen het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG) wegens vermeende onrechtmatige daad en tekortkoming in de zorgplicht van de verloskundige tijdens de bevalling van hun zoon. De kernvraag was of de verloskundige de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelende verloskundige in dezelfde omstandigheden verwacht mag worden. Het hof concludeerde dat niet gebleken is dat de verloskundige tekortgeschoten is in haar zorgplicht. Hoewel het hof erkende dat een kinderarts eerder gewaarschuwd had kunnen worden na de bevalling, werd vastgesteld dat er geen bewijs was dat een eerdere komst van de kinderarts de situatie van de pasgeborene had kunnen verbeteren. Het hof baseerde zijn oordeel op verklaringen van deskundigen die de gang van zaken rondom de bevalling en de verslaglegging door de verloskundige beoordeelden. De deskundigen waren het erover eens dat de wijze van noteren in het bevallingsverslag niet ongebruikelijk was en dat de harttonen, zoals genoteerd door de verloskundige, niet noodzakelijkerwijs duidden op een probleem. De appellanten werden in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 november 2004
Rolnummer 0100091
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [zoon van appellanten],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
Academisch Ziekenhuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal en appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: AZG,
procureur: mr J. de Goede.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 augustus 2003 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge eerdergemeld tussenarrest hebben [appellanten] in het kader van de aan hen verstrekte bewijsopdracht een niet door de rechter benoemde deskundige (art. 200 lid 1 Rv) laten horen. AZG heeft vervolgens bij wijze van contra-enquête twee niet door de rechter benoemde deskundigen en een getuige voorgebracht. Van de door de deskundigen en de getuige afgelegde verklaringen zijn processen-verbaal opgemaakt, welke zich bij de stukken bevinden.
Vervolgens hebben [appellanten] een als zodanig aangeduide "conclusie na tegenverhoor van een niet door de rechter benoemde deskundige, tevens akte indiening produkties" genomen, waarop door AZG met een "antwoordmemorie na verhoor van deskundigen" heeft gereageerd.
Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven in het principaal appel
1. Bij voormeld tussenarrest heeft het hof [appellanten] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat - en zo ja in hoeverre - het partusverslag geen feitelijk correcte weergave van de onderhavige partus bevat.
2. Ter voldoening aan die bewijsopdracht hebben [appellanten] als - niet door de rechter benoemde - deskundige voorgebracht drs. T. Kluck. Deze partij-deskundige heeft ten aanzien van de bewijsopdracht - samengevat - het volgende verklaard:
a) De wijze van noteren door [vroedvrouw] in het bevallingsverslag van 16 september 1992 is in mijn ogen erg ongebruikelijk. Voor de harttonus is steeds andere wijze van noteren gebruikt. De notatie "meer dan 100" betekent niet dat harttonen normaal zijn ...
b) Het hele bevallingsverslag oogt erg net; dat is meestal niet het geval ...
...
c) er zijn twee methoden om de toestand van de pasgeborene te beoordelen. De ene is de zogeheten Apgar-score, waarbij aan een aantal uiterlijke kenmerken van de pasgeborene punten worden toegekend. De ander is de PH-bepaling uit het bloed uit de navelstreng ... De gynaecoloog/verloskundige ziet de pasgeborene soms iets rooskleuriger. Dit verschil in beoordeling zal niet hoger zijn dan één punt.
Indien in het bevallingsverslag alleen een puntenscore is vermeld, is dat later niet toetsbaar. In dit geval heeft de verloskundige bij de Apgar-score na tien minuten een uitvoerig toestandbeeld van de pasgeborene verwoord. Als ik de beschrijving door de verloskundige toets, dan kom ik nooit tot de door haar toegekende Apgar-score van acht punten. Als ik de toestand zeer welwillend interpreteer kom ik tot maximaal 7 punten. Als ik het toestandsbeeld minimaal interpreteer kom ik tot een minimale score van drie punten ...
d) Omtrent de metingen van de harttonen kan ik het volgende verklaren: de door de verloskundige beschreven toestand van de pasgeborene en de PH-waarde past niet bij een bevalling waarbij de harttonen steeds een normale waarde van tenminste 120 hebben gehad.
De hartslagen van een kind horen tijdens de bevalling te fluctueren. Als het kind stress ondervindt - de bevalling kent veel stressmomenten voor het kind - dan gaat de hartslag normaal gesproken omhoog tot boven de 120 (waarden tussen de 140 en180) ...
Indien de hartslag onder de 120 daalt, dan zou dat een vorm van overmatige stress kunnen zijn. Indien de harttonen vaker en langduriger onder de 120 zijn is dit een probleem ...
De kans dat bij metingen van normale harttonen (boven de 120, dan wel 110 die door [vroedvrouw] is genoemd; in de leerboeken wordt als normaal genoemd 110 tot 150, in de praktijk is gebruikelijk om uit te gaan van de waarden tussen de 120 en 140) een pasgeborene een toestandsbeeld vertoont als [zoon appellanten], omschrijf ik als zeer klein. Dat zou in theorie alleen kunnen indien [zoon appellanten] tijdens de bevalling een hartslag had die niet fluctueerde en steeds op het minimale niveau van 110/120 zich zou bevinden. Als de harttonen constant een strakke lijn vertonen, is dat ook levensbedreigend ...
e) Blijkens verklaringen van [vroedvrouw] heeft zij geluisterd met behulp van een toeter. Dat is een ouderwets instrument dat ook in 1992 obsoleet was...
Op vragen van mr De Vos antwoord ik als volgt:
f) ... Ik ben van mening dat in de hele wereld gebruikelijk is dat alleen in de vulva wordt afgenaveld als er sprake is van een strakke omstrengeling. Bij een slappe omstrengeling is er geen noodzaak voor het afnavelen in de vulva ...
3. In het kader van het tegenverhoor heeft AZG als, niet door de rechter benoemde, deskundigen prof. dr. G.H.A. Visser en prof. J.P. Holm en als getuige [vroedvrouw] voorgebracht. Zij hebben als volgt - samengevat - ten aanzien van de bewijsopdracht verklaard:
3.1. prof. dr. Visser:
a) Over harttonen kan ik het volgende verklaren. Vroeger stond in de leerboeken dat een waarde tussen de 120 en de 160 normaal was ... Thans wordt geleerd dat de waarden tussen de 110 en 150 normaal zijn. Tussen de 100 en de 110 is sprake van een grijs gebied ...
b) Bij een eerstelijns bevalling, en bij een verplaatste eerstelijns bevalling zoals die van [appellant 2], is het beluisteren van de harttonen met toeter normaal. Op het moment dat [appellant 2] op de baarkruk plaatsnam konden de harttonen niet met de toeter beluisterd worden. Ik neem aan dat toen een doptone is gebruikt.
c) U houdt mij de verklaring van dr. Kluck voor dat de toeter obsoleet zou zijn. Ik weet niet waarop hij dat baseert ...
d) Aan de wijze waarop het partusverslag is opgesteld is mij verder niets opgevallen ...
e) Als ik de beschrijving van de boreling zoals die in het partus verslag is opgenomen leg naast de apgar-score na 10 minuten, kom ik niet aan de daarvoor gegeven 8 punten. Van de maximaal te behalen 10 punten dient voor ademhaling, prikkelbaarheid en spiertonus 1 punt te worden afgetrokken, voor spiertonus mogelijk zelfs 2 punten indien er helemaal geen tonus zou zijn (de kinderarts geeft enige tijd later aan dat er sprake was van enige tonus), hetgeen dus resulteert in een score van 6 à 7 punten.
Een apgar-score van 6 geeft aan dat de baby na 10 minuten niet in echt goede conditie is. De baby doet het redelijk, maar het wijst niet op een levensbedreigende toestand. En belangrijk was dat er sprake was van vooruitgang.
f) Over de afnaveling in de vulva kan ik het volgende verklaren. Deze wijze van afnaveling gebeurt alleen als er sprake is van een strakke omstrengeling van het hoofdje door de navelstreng. Dit belemmert het geboorteproces omdat de baby dan door een te korte navelstreng niet verder kan. Ook bestaat het risico van het afscheuren van de navelstreng. Andere redenen voor het afnaveling in de vulva zijn mij niet bekend. In dit geval kan sprake zijn geweest van een verondersteld strakke omstrengeling, waar later bleek dat de navelstreng toch lang genoeg was. Ook bij een verondersteld strakke omstrengeling wordt in vulva afgenaveld.
g) Het uitzuigen van het hoofdje terwijl de geboorte nog niet compleet was merk ik aan als goede actie van de verloskundige ...
Op vragen van mr Bos antwoord ik als volgt.
h) Dat in het partusverslag om 15.00 uur sprake is van een harttoon van 60 BPM is niet bijzonder. Het komt heel vaak voor dat bij het begin van het persen de harttonen dalen ten gevolge van de persdruk. [appellant 2] is begonnen met persen op de baarkruk. Dat leidt tot een grote druk en mogelijk tot een lagere waarde van de harttonen. Van belang is dat de harttonen na het begin van het persen zich wel weer snel herstellen. Volgens het partusverslag is dat hier gebeurd ...
i) Het meten van de harttonen met de toeter of de doptone is een onbetrouwbare manier. Internationaal is deze wijze van meten voor bevallingen zonder verhoogd risico wel aanvaard ... In het geval van [appellant 2], achteraf gezien, beter wel voor elektronische bewaking kunnen zijn gekozen, maar aangezien het hier om een verplaatste thuisbevalling ging bestond daar geen indicatie voor ...
j) Ook bij een bevalling waarbij de harttonen bij het beluisteren normaal zijn, is het mogelijk dat het kind niet gezond ter wereld komt. Dan gaat het meer om de subtiele aspecten in de schommeling van de hartfrequentie. Deze subtiliteiten in de schommeling van de hartfrequentie zijn met de toeter of de doptone niet vast te stellen, omdat daarmee altijd maar korte stukken van de harttonen worden beluisterd.
Het elektronisch bewaken van de harttonen behoort niet tot het takenpakket van een verloskundige in de eerste lijn ...
k) Uit het bevallingsverslag leid ik niet af dat er voor de verloskundige reden was om eerder een gynaecoloog in te schakelen ...
Op vragen van mr De Vos antwoord ik als volgt.
l) Er bestaat geen standaard voor de wijze waarop de frequentie van de harttonen in een verslag moeten worden weergegeven. Meestal schrijft een gynaecoloog in een partusverslag indien de harttonen normaal zijn: geen bijzonderheden. Zo heb ik het verslag van [vroedvrouw] ook geïnterpreteerd.
Dat een waarde van tussen de 120 en 160 normaal zou zijn heeft tijden in de literatuur gestaan. In de jaren 90 is nieuw onderzoek geweest. Daaruit bleek dat de normale waarde zich bewogen tussen de 110 en 150 ...
m) Ik ben van mening dat er gelet op het verslag van de partus geen reden was om een gynaecoloog in te schakelen. De beluisterde harttonen waren normaal en de duur van de bevalling was gelet op wat binnen de beroepsgroep gebruikelijk was evenmin reden om een gynaecoloog in te schakelen. Het meconiumhoudend vruchtwater kwam eerst toen de partus bijna volledig was. De apgar-score en de ph-waarde bepaling spelen ook eerst na de bevalling een rol ...
3.2. [vroedvrouw]:
a) Ik heb bij de geboorte van [zoon appellanten] zowel gebruik gemaakt van de toeter als van de doptone ...
b) Ik heb het partusverslag ingevuld. Ik kan mij niet meer herinneren wanneer ik het partusverslag van [appellant 2] precies heb ingevuld. Ik kan wel aangeven wat mijn gewoonte was. Ik vulde het partusverslag normaal gesproken in tussen de weeën. Ik vulde het partusverslag dan in in de dokterskamer. Als de uitdrijving aanstaande was nam ik het verslag mee naar de verloskamer dan vulde ik het verslag ook tussen de weeën daar in nadat ik de vrouw opnieuw beoordeeld had. Ik neem aan dat ik in dit geval het verslag t/m 16.30 uur ook op deze wijze heb ingevuld.
c) Bij de geboorte hangt het ervan af of het kind gezond ter wereld komt. Als het kind gezond is dan droog ik het kind af en leg ik het bij de moeder en vul dan het verslag in. Als het kind niet gezond is dan ligt de prioriteit bij het reanimeren en vul ik daarna het verslag in. In dit geval denk ik dat ik de rest van het verslag heb ingevuld nadat ik de wond van de moeder gehecht had. Ik werk het verslag altijd zo snel mogelijk bij, omdat altijd de kans bestaat dat ik als verloskundige de moeder moet overdragen aan een gynaecoloog. Dan moet de status zijn bijgewerkt. Het is gebruikelijk dat ook de verpleegkundige enige aantekeningen maakt. Zo noteert de verpleegkundige altijd het tijdstip van de geboorte. De aantekeningen van de verpleegkundige gebruik ik, samen met mijn eigen herinneringen, om het partusverslag bij te werken. Soms maak ik zelf ook ondertussen enige krabbels op een kladje. Mijn krabbels als die er waren gooide ik weg. De aantekeningen van de verpleegkundige worden in het dossier gestopt. Ik weet niet wat er in het geval van [zoon appellanten] is gebeurd met de aantekeningen van de verpleegkundige.
d) U houdt mij voor dat twee gynaecologen de door mij gegeven apgar-score na 10 minuten te hoog vinden in het licht van wat ik als toestandsbeeld van wat ik van [zoon appellanten] heb geschetst. Het kan zijn dat ik wat te optimistisch ben geweest. Voor mij was het belangrijkste dat [zoon appellanten] slecht ter wereld kwam, dat ik hem heb gereanimeerd, en dat het toen beter ging.
e) Ik heb voor mijzelf niet het idee dat ik, gelet op wat ik had waargenomen, een gynaecoloog erbij had moeten roepen.
f) Ik weet niet meer waarom ik in dit geval voor afnaveling in de vulva heb gekozen. Afnaveling in vulva komt voor bij een te strakke omstrengeling, ook kan het nodig zijn wanneer je bij een slappe omstrengeling de navelstreng toch niet over het hoofdje krijgt, bijvoorbeeld omdat de navelstreng om een armpje gewikkeld zit. Ook navelde ik wel in vulva af wanneer ik zag dat het kind niet goed was, dit om het zo snel mogelijk naar de reanimatietafel te kunnen brengen.
g) Ik ben sinds 1986 werkzaam geweest in het AZG. Verslaglegging is voor mij erg belangrijk. Zowel voor mijzelf, voor het toetsen van mijzelf van mijn eigen handelen, als voor het overdragen aan derden ...
Ik heb een net handschrift. Het handschrift wat ik in dit verslag heb gebruikt is mijn normale handschrift wat ik in alle officiële stukken hanteer.
h) Ik heb de harttonen van [zoon appellanten] als normaal beoordeeld. Ik zag geen reden voor ingrijpen door een gynaecoloog.
i) In de fase van het persen meet ik de harttonen na elke wee, tenzij de pauze tussen de weeën voor iets anders gebruikt moet worden, bijvoorbeeld voor een verplaatsing van de kruk naar het bed ...
3.3. prof. Holm:
a) Met betrekking tot de vraag wat normale harttonen zijn onderschrijf ik volledig hetgeen Professor Visser daarover als deskundige in deze procedure heeft verklaard. Vroeger werd geleerd dat normaal was een frequentie tussen de 120 en 160. Thans ligt dat wat lager. Bij een frequentie tussen de 100 en 110 is sprake van een grijs gebied.
b) Bij een eerste lijnsbevalling, en een verplaatste eerste lijnsbevalling, wordt de hartfrequentie door de begeleider bewaakt met een toeter of met een doptone ...
U houdt mij voor dat de heer Kluck heeft verklaard dat de toeter een obsoleet instrument zou zijn. Ik ben het daar volledig mee oneens ...
Bij een verplaatste thuisbevalling bestaat er geen indicatie voor het gebruik van CTG apparatuur.
c) Aan het verslag van [vroedvrouw] is mij opgevallen dat zij een aantal keren noteert dat de hartfrequentie meer dan 100 is. Hierover is in deze procedure het al enige opgemerkt. In veel verslagen die ik onder ogen krijg staat bij hart frequentie alleen "GB" wat staat voor geen bijzonderheden. Mijn ervaring is dat vroedvrouwen meer opschrijven dan artsen.
d) Ik onderschrijf hetgeen professor Visser heeft verklaard over de daling van de hartfrequentie bij het begin van de uitdrijving. Ook ben ik het er mee eens dat de hartfrequentie moet fluctueren gedurende de tijd. Deze fluctuatie laat zich met de toeter of de doptone niet registreren.
e) Afnaveling in vulva vindt alleen plaats wanneer de voortgang van de baring wordt belemmerd. De ene verloskundige zal eerder vinden dat hier sprake van is dan de andere.
Ik kan aan de hand van het verslag van [vroedvrouw] niet beoordelen of in dit geval er noodzaak was voor afnaveling in vulva. Het eerder afnavelen in de vulva is niet aan te merken als fout.
f) Ik kan mij geheel vinden in hetgeen professor Visser heeft verklaard over de betekenis van de apgar-score. Ik kan mij er ook in vinden dat hij de door de verloskundige toegekende score te hoog vindt. Ik merk op dat een apgar-score van 0 en 10 het makkelijkst is. Bij tussen gelegen waarden is er snel sprake van een discussie. In mijn ervaring zijn kinderartsen over het algemeen wat pessimistischer dan de hulpverlener bij de bevalling, waar het de toekenning van de apgar-score betreft. In dit geval heeft de verloskundige eerst gereanimeerd voordat zij de scorelijst invulde.
...
g) Mij is zelf verder niets opgevallen aan het verslag van [vroedvrouw] ...
Op vragen van mr Bos-van den Berg antwoord ik als volgt.
Ik ben nooit met [vroedvrouw] samen op een eerstelijns verloskamer geweest. Ik ken haar alleen van de tweedelijns bevallingen die zij begeleidde. Zij werkte zeer consciëntieus. Zij maakte op mij niet de indruk van iemand die bewust over haar grenzen zou gaan. Zij schrijft altijd zo netjes als in het geboorteverslag van [zoon appellanten] ...
h) Als ik het verslag van [vroedvrouw] van voor naar achter lees, was er geen reden om eerder een gynaecoloog in te schakelen. Als het dossier van achteren naar voren gelezen wordt is het anders, maar achteraf kijken is altijd makkelijker. Bij intermitterend beluisteren van de hartfrequentie met behulp van een toeter of een doptone is het mogelijk, dat, wanneer de uitkomsten steeds binnen de normale frequenties liggen, het kind toch in slechte conditie ter wereld komt. Dit kan het geval zijn wanneer de variabiliteit in hartfrequentie afwezig is. Bij een continue bewaking met CTG valt het verdwijnen van de variabiliteit op ...
Op vragen van mr De Vos antwoord ik als volgt ...
i) Het is niet gebruikelijk om in een verslag verschillende grenswaarden te hanteren voor welke hartfrequentie normaal is. Ik heb het verslag van [vroedvrouw], waar zij schrijft hartfrequentie boven de 100, geïnterpreteerd als iemand anders die opschrijft: geen bijzonderheden.
In 1992 bestond er geen protocol over hoe een verslag van een geboorte moest worden weergegeven.
Ik heb het rapport van professor Treffers gelezen.
j) Ik kan mij niet vinden in zijn rapport waar het de antwoorden van vragen 3 tot en met 6 betreft. Hij schrijft bij vraag drie bij dat er aanwijzingen waren voor foetale nood in het niet herstellen van de foetale hartactie in de weeënpauze tijdens het laatste deel van de uitdrijving. Ik heb dit in het verslag van [vroedvrouw] niet terug kunnen vinden. Een daling van de hartactie bij een wee is heel normaal. [vroedvrouw] beschrijft dat de daling die ze bij het begin van de uitdrijving heeft geconstateerd is hersteld tot normale waarde. Daarna beschrijft ze nog een aantal malen dat na een wee de cortonen vlot zijn hersteld. Over het laatste stukje van de uitdrijving schrijft zij niets over de afname van de hartfrequentie.
k) Ik ben van mening dat, zoals ik al eerder heb verklaard, er voor [vroedvrouw] geen reden te was om eerder een gynaecoloog in te schakelen. Evenmin geeft het verslag van [vroedvrouw] een aanwijzing ervoor dat er eerder aan een kunstverlossing had moeten worden gedacht. Achteraf beschouwd was dat wel beter geweest, maar hier voor was gezien het verslag op dat moment geen aanleiding ..."
4. [appellanten] hebben aangevoerd dat het hof slechts beperkte waarde mag toekennen aan de verklaring van de partij-deskundige Holm omdat zij van 1977 tot 1984 in het AZG heeft gewerkt en thans hoogleraar is te Groningen. Voorts zou aan de getuigenverklaring van [vroedvrouw] slechts de waarde van een partijgetuige moeten toekomen.
5. Het hof overweegt dat [vroedvrouw] als direct betrokkene moet worden aangemerkt en dat haar getuigenverklaring ook in dat licht en derhalve met enige omzichtigheid moet worden bezien. Het hof acht echter geen enkele grond aanwezig om deze verklaring buiten beschouwing te laten of a priori anders te beoordelen dan een verklaring van een willekeurige andere direct betrokkene. [vroedvrouw] is geen partij in de procedure, zodat er geen enkele reden is haar als partijgetuige aan te merken. Ook voor de verklaring van professor Holm geldt dat het enkele feit dat zij in het verleden, lang voor de geboorte van [zoon appellanten], in dienst is geweest van het AZG niet betekent dat aan haar verklaring daarom geen waarde toekomt; evenmin tast de omstandigheid dat zij thans als hoogleraar in dit ziekenhuis werkzaam is de waarde van haar verklaring aan. Ten tijde van de geboorte van [zoon appellanten] was professor Holm werkzaam in Den Haag.
6. De partij-deskundige drs. Kluck heeft in zijn verklaring vraagtekens geplaatst bij de (wijze van) verslaglegging van de bevalling. Voor zover drs. Kluck heeft gesuggereerd dat het verslag eerst naderhand is opgesteld (zie r.o. 2 sub b), wordt dat voldoende weerlegd door de verklaring van de getuige [vroedvrouw] (r.o. 3.2 sub c en g) wier verklaring op het punt van de netheid van haar handschrift wordt gesteund door de verklaring van professor Holm (r.o. 3.3 sub g). Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat dit verslag eerst na de geboorte is opgesteld.
7. Voor zover de partij-deskundige Kluck heeft aangegeven dat het verslag op het punt van de registratie van de harttonen niet kàn kloppen (r.o. 2 sub d), wordt zijn veronderstelling naar het oordeel van het hof op voldoende overtuigende wijze weerlegd door hetgeen de partij-deskundigen prof. Visser (r.o. 3.1 sub h en j en l) en prof. Holm (r.o.3.3 sub a, d, h en j) daarover hebben verklaard. Uit hetgeen de partij-deskundigen over en weer hebben verklaard leidt het hof af dat er - in ieder geval in 1992 - geen standaardisering bestond voor de verslaglegging van de metingen van de foetale harttonen, alsook dat er in deskundige kring kennelijk verschil van mening bestond aangaande de vraag welke waarden van de hartfrequentie (nog) als normaal konden worden aangemerkt. De verklaringen van de partij-deskundigen, in onderling verband en samenhang bezien en in combinatie met hetgeen de verloskundige [vroedvrouw] - ter gelegenheid van de contra-enquête voor het hof - als getuige heeft verklaard, bieden naar 's hofs oordeel geen steun aan de stelling van [appellanten] dat de door de verloskundige [vroedvrouw] in het partusverslag genoteerde waarden van de door haar gemeten harttonen niet juist kunnen zijn geweest.
8. Evenmin acht het hof, gelet op de verklaringen van de partij-deskundigen Visser en Holm, in de omstandigheid dat in de vulva is afgenaveld een aanwijzing gelegen dat de gemeten waarden niet zouden kunnen kloppen. Uit de over en weer afgelegde verklaringen kan niet worden afgeleid dat afnaveling in vulva per definitie slechts plaatsvindt in het geval er sprake is van een strakke omstrengeling van de navelstreng. Uit de verklaringen van de partij-deskundigen (vide r.o. 3.1 sub f en 3.3 sub e) komt immers naar voren dat ook wel in andere gevallen in vulva wordt afgenaveld indien zulks in verband met de toestand van de boreling raadzaam wordt geacht. [vroedvrouw] heeft in haar getuigenverklaring aangegeven niet meer te weten waarom zij in het gegeven geval in vulva heeft afgenaveld. Gelet op het tijdsverloop acht het hof zulks ook niet onaannemelijk. In ieder geval ziet het hof geen aanleiding om de wijze van verslaglegging op dit punt ("slappe omstrengeling") in twijfel te trekken.
9. Weliswaar kunnen - achteraf - twijfels worden geplaatst bij de toegepaste wijze van meting van de harttonen (door middel van een toeter of een doptone), doch zowel prof. Visser (r.o. 3.1 sub b en c) als prof. Holm (r.o. 3.3. sub b) hebben verklaard dat bij een verplaatste eerstelijns bevalling als hier aan de orde voor een andere dan de toegepaste wijze van meting geen indicatie bestond en dat de toeter in 1992 geen obsoleet instrument was, zodat het hof aan de andersluidende opvatting van drs. Kluck voorbij gaat.
10. Wel acht het hof op grond van de verklaringen van de partij-deskundigen aangetoond dat de door [vroedvrouw] toegekende Apgar-score te hoog is geweest (r.o. 2. sub c, 3.1 sub e en 3.3. sub f). Alleen in zoverre acht het hof [appellanten] in hun bewijslast geslaagd dat het partusverslag geen juist beeld geeft. Aangezien het hof voor het overige niet aangetoond acht dat dit verslag onjuist is, beantwoordt het hof de vraag, gesteld in rechtsoverweging 12 van het tussenarrest of er voor de verloskundige aanleiding had moeten zijn geweest om tweedelijns gynaecolo-gische hulp in te moeten roepen, ontkennend. Het hof verwijst daartoe ook naar de verklaring van de partij-deskundigen Visser (r.o. 3.1 sub m) en Holm (r.o. 3.3 sub h en k). Dat de Apgar-score te hoog is weergegeven, kan hier niet aan afdoen, nu bij het opmaken van deze score het kind al ter wereld was gekomen.
11. Ten aanzien van het punt van het niet-cathereriseren van de blaas (ro 18 van het tussenarrest) hebben de partij-deskundigen, buiten het probandum om, nog het volgende verklaard.
11.1. drs. Kluck:
Uit het bevallingsverslag blijkt dat er eerst na de geboorte van [zoon appellanten] is gecatheteriseerd... Een volle blaas is een obstructie voor de geboorte ...
11.2. prof. Visser
"Een volle blaas kan een belemmering opleveren voor de uitdrijving. Uit de stukken blijkt dat de blaas van [appellant 2] 350 cc urine bevatte. Dat is niet erg veel. Naar mijn mening is deze blaasinhoud geen grote belemmering voor de uitdrijving geweest."
11.3. prof. Holm
"Een volle blaas zou een belemmering kunnen zijn in de ontsluitingsfase. Het kan er toe leiden dat de weeënfrequentie afneemt. Bij de uitdrijving leegt een volle blaas zich vanzelf. Een blaas met een inhoud van een 300 ml is niet een erg volle blaas. Ik kan mij niet voorstellen dat de uitdrijving daardoor langer heeft geduurd."
12. Het hof acht in deze verklaringen geen reden gelegen om ten voordele van [appellanten] terug te komen op het oordeel vervat in r.o. 18 van het tussenarrest, nu uit de verklaringen van Visser en Holm niet blijkt dat het niet-cathereriseren van de blaas van [appellant 2] een substantiële invloed heeft gehad op het geboorteproces van [zoon appellanten].
13. Over het inroepen van de hulp van een kinderarts is als volgt verklaard:
de partij-deskundige drs. Kluck
13.1. Dat er op dat moment meconiumhoudend vruchtwater werd aangetroffen (uit dat verslag leid ik af dat het om veel meconium ging) had tezamen met het toestands-beeld, voor de verloskundige reden moeten zijn om er tweedelijnshulp bij te halen ... Het is voor mij onbegrijpelijk waarom er eerst na 30 minuten een kinderarts is bijgekomen."
13.2. de getuige [vroedvrouw]
Als een kind een zo slechte start heeft als [zoon appellanten] dan roep ik er altijd een kinderarts bij. Ook als een kind na de geboorte herstelt, kan het later toch gevolgen van de slechte start ondervinden. Om die reden stond het voor mij bij de geboorte van [zoon appellanten] vast dat ik de kinderarts moest inschakelen. Ik heb [zoon appellanten] eerst gereanimeerd. Dat reanimeren was succesvol. Dat is mogelijk de reden dat er 20 minuten zit tussen de geboorte en het waarschuwen van de kinderarts. Ik had ook iemand anders kunnen vragen om de kinderarts te waarschuwen. In het licht van de voorgeschiedenis - er waren geen voortekenen dat er iets ernstigs aan de hand was - heb ik dat niet gedaan.
13.3. de partij-deskundige prof. Visser
blijf van mening dat gezien de erg lage apgar-score na 1 minuut en het feit dat sprake was van vers meconiumhoudend vruchtwater de kinderarts eerder gewaarschuwd had moeten worden. Ik acht het wel begrijpelijk dat bij het succes met de resuscitatie de verloskundige iets langer gewacht heeft, maar alles afwegende vind ik dat zij de kinderarts eerder had in moeten schakelen.
Ik heb in het verslag gezien dat tussen de geboorte op 16.35 uur en het waarschuwen van de kinderarts om 16.55 uur 20 minuten is verstreken. Ik vind dit te lang ...
Op uw vraag of het zou hebben uitgemaakt wanneer de kinderarts eerder erbij zou zijn gehaald antwoord ik dat uit het dossier blijkt dat dat de kinderarts geen additionele maatregelen heeft genomen naast hetgeen de verloskundige al had gedaan ... Hieruit leid ik af dat het waarschijnlijk niet tot een ander resultaat zou hebben geleid wanneer de kinderarts er eerder was bijgehaald.
13.4. de partij-deskundige prof. Holm
Wat het tijdsverloop tussen de bevalling en het inschakelen van de kinderarts betreft, ben ik het ook eens met wat professor Visser heeft verklaard. Gezien hetgeen de kinderarts na zijn komst heeft gedaan, ben ik het ook eens met de conclusie van professor Visser dat een en ander bij een eerdere inschakeling van de kinderarts niet tot een ander beloop zou hebben geleid."
14. Het hof leidt uit deze verklaringen af, ook gelet op hetgeen is verklaard over de apgarscore, dat [vroedvrouw] eerder de kinderarts had moeten waarschuwen, hoewel het hof het op zich voorstelbaar acht dat prioriteit is gegeven aan het reanimeren van [zoon appellanten] en dat, toen dat kennelijk succesvol bleek te zijn, alsnog de kinderarts erbij gehaald is. Het hof is acht evenwel niet aannemelijk geworden dat een eerdere komst van de kinderarts de situatie van [zoon appellanten] nog had kunnen verbeteren. De schade was op het moment dat [vroedvrouw] de kinderarts had moeten waarschuwen al ingetreden. Uit de verklaringen van de partij-deskundigen prof. Visser en prof. Holm leidt het hof af dat het tijdsverloop tussen de geboorte van [zoon appellanten] en het moment dat de kinderarts in de verloskamer verscheen, geen rol heeft gespeeld bij de toestand van [zoon appellanten] zoals die zich intussen had ontwikkeld. Dat de kinderarts iets anders voor [zoon appellanten] had kunnen doen dan [vroedvrouw] heeft gedaan, is onvoldoende gesteld, laat staan gebleken, evenmin dat [vroedvrouw] [zoon appellanten] verkeerd heeft behandeld.
15. Niet gebleken is derhalve dat de verloskundige bij het (bege)leiden van de bevalling niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelende verloskundige in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De kernvraag in dit geding, te weten of AZG toerekenbaar tekortgeschoten is, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld voorafgaande aan/of tijdens de baring van [zoon appellanten], beantwoordt het hof dan ook ontkennend. Weliswaar had na de baring eerder een kinderarts gewaarschuwd kunnen worden, maar uit niets blijkt dat diens eerdere komst iets aan de situatie van [zoon appellanten] had kunnen verbeteren.
16. Daaruit volgt dat de vordering van [appellanten] niet toewijsbaar is.
17. De grieven zijn tevergeefs voorgedragen.
Voorts in het voorwaardelijk incidenteel appel
18. Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet is vervuld, behoeven de incidentele grieven geen bespreking.
Slotsom
19. Het falen van de grieven in het principaal appel leidt tot de slotsom dat het vonnis d.d. 15 december 2000 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Ten overvloede wordt er nog op gewezen dat [appellanten] in 's hofs tussenarrest van 6 augustus 2003 reeds niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun hoger beroep van het tussenvonnis van 23 juli 1999.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld, welke voor wat betreft het procureurssalaris worden begroot op 3 procespunten, volgens tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel
bekrachtigt het vonnis van 15 december 2000 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van AZG tot aan deze uitspraak op Euro 903,05 aan verschotten
(Euro 215,55 wegens griffierecht en Euro 687,50 wegens taxen van de deskundigen/
getuige) en op Euro 2.313,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Meijeringh en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 3 november 2004.