BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK-02/02116 12 november 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (: de ambtenaar)
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak.
1.1. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-straat 9A te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 31 oktober 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999, geldend voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, vastgesteld op € 156.100,--.
1.2. Deze waarde heeft de ambtenaar na daartegen door de belanghebbende gemaakt bezwaar bij uitspraak van 31 oktober 2002 gehandhaafd.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 10 december 2002 bij het hof binnengekomen beroepschrift beroep ingesteld.
1.4. Van de ambtenaar is op 8 april 2003 een verweerschrift met bijlagen ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting
van 18 oktober 2004 te Leeuwarden, alwaar is verschenen de gemachtigde van de ambtenaar. De belanghebbende is niet verschenen. Blijkens een aantekening van de griffier heeft zij de oproeping ontvangen.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij bepleit een waarde van € 136.000,--. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (: de Uitvoeringsregeling), wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voor de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde gebruik gemaakt van een taxatierapport d.d. 31 maart 2003 van A bv, gevestigd te M.
3.5. Blijkens dit rapport is de waarde van de onroerende zaak door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten als bedoeld in de Uitvoeringsregeling bepaald op € 156.100,--.
3.6. De belanghebbende bepleit een waarde van € 136.000,--. Voor de onderbouwing van deze waarde heeft zij een taxatierapport overgelegd opgemaakt door B d.d. 29 november 2002. Blijkens dit taxatierapport heeft de onroerende zaak een vrije verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik van € 136.00,--.
3.7. Genoemd taxatierapport is opgemaakt ter zake van financiering woonruimte. Voorts blijkt uit het taxatierapport niet dat de waarde is bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten. Aldus is op grond van dit taxatierapport niet aannemelijk dat de getaxeerde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer waartoe dit taxatierapport ook anderszins onvoldoende onderbouwing aandraagt.
3.8. Op grond van de inhoud van het verweerschrift van de ambtenaar en het daarbij overgelegde taxatierapport is het hof van oordeel dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de grieven van belanghebbende niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.9. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door Prof. mr Aardema, vice-president, voorzitter, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden
op 12 november 2004, door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.
Op 17 november 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.