ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6422

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000630-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Huisman
  • Zwerwer
  • Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor voorbereidingshandelingen tot brandstichting en openlijk geweld tegen goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, was in eerste aanleg veroordeeld voor het voorbereiden van brandstichting in een asielzoekerscentrum in Dokkum en voor openlijk geweld tegen goederen. De tenlastelegging omvatte het verwerven en voorhanden hebben van een jerrycan met benzine en andere materialen, bestemd voor het maken van molotovcocktails, en het gooien van stenen naar de ruiten van het asielzoekerscentrum op twee verschillende data in oktober 2003.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders, die deel uitmaakten van een vriendengroep, aanvankelijk de intentie hadden om brand te stichten, maar dat deze intentie niet is uitgevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn mededaders vanwege het gevaar voor personen en goederen hebben afgezien van de uitvoering van hun plan. Het hof oordeelt dat er geen uitvoeringshandelingen zijn gepleegd en dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden van zijn voornemen, waardoor het hof hem ontslaat van alle rechtsvervolging voor het voorbereidingsdelict.

Wat betreft de openlijke geweldpleging heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gooien van stenen naar het asielzoekerscentrum, wat heeft geleid tot schade en vrees bij de bewoners. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn afstand nemen van de vriendengroep en het feit dat hij niet eerder veroordeeld was. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000630-04
Arrest d.d. 25 november 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Leeuwarden d.d. 26 april 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 10 mei 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 11 november 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting op de vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen verklaard dat:
1.:
hij in de maand oktober 2003, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand te stichten in het asielzoekerscentrum te Dokkum, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat asielzoekerscentrum en een deel van de inboedel van dat asielzoekerscentrum en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat asielzoekerscentrum bevindende personen te duchten is, opzettelijk tezamen met die mededaders een jerrycan met benzine en doeken en lege flessen, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf (te weten bedoeld om bij die brandstichting te gebruiken molotov- cocktails van te maken), heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
2 primair:
hij op 18 oktober 2003, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, op of aan de openbare weg, te weten de parallelweg van de Murmurwoudsterweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een ruit van het asielzoekerscentrum, welk geweld bestond uit het gooien van meerdere stenen tegen voornoemde ruit;
3 primair:
hij op 24 oktober 2003, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, op of aan de openbare weg, de Parklaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een ruit van het asielzoekerscentrum, welk geweld bestond uit het gooien van meerdere stenen tegen voornoemde ruit.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, onder 2 primair en onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte vrijwillig is terug getreden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte en zijn mededaders maakten deel uit van een vriendengroep van dertien- tot achttienjarigen. Nadat leden van die groep betrokken waren geraakt bij een confrontatie met bewoners van een asielzoekerscentrum onstond bij verdachte en zijn mededaders het voornemen om met behulp van molotov-cocktails in dat asielzoekerscentrum brand te stichten. Ten behoeve van het vervaardigen van molotov-cocktails hebben zij lege flessen, doeken en een jerrycan met benzine verzameld. De flessen, doeken en de gevulde jerrycan hebben vervolgens enige tijd onaangeroerd in de woning van één van de verdachten gelegen, zonder dat het tot daadwerkelijke vervaardiging van molotov-cocktails is gekomen. Het voornemen om een molotov-cocktail voorafgaand aan de brandstichting te testen is evenmin uitgevoerd. Van andere handelingen die met de voorbereiding tot brandstichting in verband kunnen worden gebracht is niets gebleken.
Verdachte en zijn mededaders hebben tegenover de politie verklaard dat vanwege het gevaar voor personen en goederen is afgezien van uitvoering van de beoogde brandstichting. Het hof acht dit aannemelijk. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking de omstandigheid dat uit het dossier het beeld naar voren komt dat de motivatie aan kracht inboette naarmate de uitvoering van het voornemen naderbij kwam. Dit beeld steunt op verklaringen van tot de vriendengroep behorende getuigen waarin zij het voornemen van verdachte en zijn mededaders als 'grootspraak' aanduiden. Die aanduiding is in het licht van hun jeugdige leeftijd en de - door alcoholgebruik beïnvloede - groepsdynamiek bepaald niet ondenkbeeldig. Voorts hecht het hof in dit verband waarde aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], op wiens zolder de attributen bestemd voor het vervaardigen van molotov-cocktails waren verzameld. [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij de benzine van die zolder heeft verwijderd en beneden in een hok heeft gezet.
De wil van verdachte om van daadwerkelijke uitvoering van de brandstichting af te zien, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden. Voorts zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd en werden de benodigdheden voor het vervaardigen van molotov-cocktails niet langer als gezamenlijkheid bewaard. Dit is naar het oordeel van het hof voldoende om vrijwillige terugtred aan te nemen. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, omdat dit naar het oordeel van het hof niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
Kwalificatie
Hetgeen het hof onder 2 primair en onder 3 primair als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven:
onder 2 primair en onder 3 primair, telkens:
openlijk in vereniging geweldplegen tegen goederen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Dit geweld bestond telkens uit het gooien van stenen naar een asielzoekerscentrum. Verdachte en zijn mededaders behoorden tot een vriendengroep die openlijk uiting gaf aan vreemdelingenhaat en waarbinnen een afkeer tegen asielzoekers was ontstaan nadat zich een handgemeen met enkele bewoners van het nabijgelegen asielzoekerscentrum had voorgedaan. Naast het veroorzaken van schade hebben verdachte en zijn mededaders door telkens in de nachtelijke uren stenen te gooien door ruiten van (willekeurige) woonruimtes van bewoners die mogelijk niets met het handgemeen van doen hadden, die bewoners vrees aangejaagd. Geweld dat verband houdt met vreemdelingenhaat behoort sterk te worden afgekeurd.
Tegenover het voorgaande staat het volgende. Uit de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 16 september 2004 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft verdachte zich ter terechtzitting gedistantieerd van die vriendengroep en van de opvattingen die door die groep werden gehuldigd en uitgedragen. Verdachte maakt daarin een oprechte indruk. Dit beeld komt ook naar voren uit het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport d.d. 29 januari 2004.
Op grond van het voorgaande acht het hof oplegging van een werkstraf van na te melden omvang een passende afdoening. Het hof ziet gelet op het verhandelde ter zitting geen aanleiding om tevens een leerstraf op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 ten laste gelegde bewezen;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging;
verklaart het verdachte als voormeld onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Zwerwer en Roes, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.