Arrest d.d. 24 november 2004
Rolnummer 0300545
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
RVS Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Ede,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: RVS,
procureur: mr P. Tuinman,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J. Stoker.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 15 juli 2003 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Opsterland, hierna te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 oktober 2003 is door RVS hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 19 november 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. Te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Opsterland op 15 juli 2003 tussen partijen gewezen;
2. Geïntimeerde te veroordelen om aan appellante te betalen een bedrag van Euro 68.520,81 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 1997 tot aan de dag van algehele betaling;
3. Met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden sector Kanton, locatie Opsterland d.d. 15 juli 2003 tussen partijen gewezen, te bevestigen zonodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, met veroordeling van RVS in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
RVS heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van het beroepen vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, welke het hof, voor zover thans van belang, hierna zal herhalen met aanvulling van enige feiten die in hoger beroep eveneens zijn komen vast te staan.
2. Bedoelde vaststaande feiten zijn de volgende:
(i) [geïntimeerde] is op 1 september 1981 in dienst getreden van RVS Verkoopmaatschappij B.V. in de functie van verzekeringsadviseur.
(ii) Ter zake van de arbeidsovereenkomst is een arbeidscontract d.d. 16 juli 1981, hierna te noemen het arbeidscontract (prod. 1 bij de conclusie van antwoord), opgemaakt.
(iii) Het arbeidscontract vermeldt onder meer:
"artikel 3
Op deze overeenkomst zijn voor de werkgever en de werknemer van toepassing de 'algemene arbeidsvoorwaarden voor verzekeringsadviseurs in dienst van RVS Verkoopmaatschappij bv', welke voorwaarden geacht worden met deze overeenkomst één geheel uit te maken.
(...)
artikel 10
De werknemer verklaart bij het ondertekenen van deze overeenkomst te hebben ontvangen:
1 (...)
2 een exemplaar van de 'Personeelsgids voor de buitendienst van RVS Verkoopmaatschappij bv., waarin zijn opgenomen:
- de in artikel 3 bedoelde 'Algemene arbeidsvoorwaarden voor verzekeringsadviseurs in dienst van RVS Verkoopmaatschappij bv'
- (...)."
(iv) Vorenbedoelde 'Algemene arbeidsvoorwaarden voor verzekeringsadviseurs in dienst van RVS Verkoopmaatschappij bv', hierna te noemen de algemene voorwaarden (prod. 1 bij de conclusie van repliek), vermelden onder meer:
'Verplichtingen na dienstbeëindiging
Artikel 24
De werknemer verplicht zich om gedurende 2 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking:
a. in geen enkel opzicht, direct noch indirekt, te bevorderen dat verzekeringnemers of verzekerden hun verzekeringen, gesloten bij de RVS Levensverzekering nv of bij de RVS Schadeverzekering nv, beëindigen of zich doen verzekeren bij een andere Maatschappij.
b. geen enkele werkzaamheid, direkt noch indirekt, in het verzekeringsbedrijf te verrichten in enig hem door de werkgever tijdens zijn dienstbetrekking toegewezen werkterrein, tenzij hem daarvoor door de werkgever schriftelijk toestemming is gegeven.
Voor iedere handeling in strijd met het voorgeschrevene sub a. of b. van dit artikel zal de
werknemer aan de werkgever, zonder dat hiervoor enige ingebrekestelling of verdere
formaliteit is vereist, een direct opeisbare boete van ƒ 1.000,- verschuldigd zijn,
onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te eisen.'
(v) De arbeidsovereenkomst tussen RVS Verkoopmaatschappij B.V. en [geïntimeerde] is op 1 januari 1982 geëindigd. Op dezelfde datum is [geïntimeerde] in dienst getreden van Amfas Groep N.V. Op bedoelde datum gingen zowel RVS Verkoopmaatschappij B.V. als Amfas Groep N.V. deel uitmaken van het ING-concern.
(vi) Een algemene brief d.d. 10 december 1981 van Amfas Groep N.V. (onderdeel uitmakend van prod. 1 bij de memorie van grieven), die door [geïntimeerde] is ontvangen, vermeldt onder meer:
'Wij hebben (...) na overleg met direkties van werkmaatschappijen en de Centrale Ondernemingsraad besloten om per 1 januari 1982 het dienstverband van de medewerk(st)ers van de Nederlandse werkmaatschappijen te wijzigen in een dienstverband met Amfas Groep N.V.
Hiertoe wordt u een akkoordverklaring, alsmede een Werknemersverklaring Loonbelasting ter ondertekening voorgelegd.
Deze overgang is een puur formele aangelegenheid en zal voor u als medewerk(st)er geen wijzigingen tot gevolg hebben.
Voor u brengt deze overgang derhalve geen verandering voor uw funktie en arbeidsplaats bij de werkmaatschappij mede. De arbeidsvoorwaarden die voor u van toepassing zijn en de uit uw arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen blijven ongewijzigd.'
(vii) Een eveneens algemene brief d.d. 10 december 1981 van RVS Verkoopmaatschappij B.V. (onderdeel uitmakend van prod. 1 bij de memorie van grieven), die ook door [geïntimeerde] is ontvangen, vermeldt onder meer:
'Gaarne ondersteunen wij deze overgang naar Amfas Groep.'
(viii) Vorenbedoelde door [geïntimeerde] ondertekende akkoordverklaring d.d. 12 december 1981 (prod. 2 bij de door de RVS genomen akte) vermeldt onder meer:
'Ondergetekende verklaart akkoord te gaan met de overgang van zijn/haar dienstverband per 1 januari 1982 naar de Amfas Groep N.V., onder gelijktijdige beëindiging van zijn/haar dienstverband met RVS Verkoopmaatschappij bv, zoals bedoeld in de brieven d.d. 10 december 1981 van de Raad van Bestuur Amfas Groep N.V. en RVS Verkoopmaatschappij bv.'
(ix) De arbeidsovereenkomst tussen Amfas Groep N.V. en [geïntimeerde] is geëindigd op 1 januari 1989. Op dezelfde datum is [geïntimeerde] in dienst getreden van RVS en RVS Schadeverzekering N.V., die eveneens deel uitmaken van het ING-concern.
(x) De arbeidsovereenkomst tussen RVS en RVS Schadeverzekering N.V. enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is op 1 april 1997 met wederzijds goedvinden geëindigd.
3. RVS heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van Euro 68.520,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 1997 tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
4. De kantonrechter heeft de vordering van RVS afgewezen, met veroordeling van RVS in de kosten van het geding.
De kern van het geschil:
5. Partijen zijn verdeeld omtrent de vraag of het non-concurrentiebeding, als bedoeld in r.o. 2 onder (iv), hierna te noemen het non-concurrentiebeding, tussen RVS en RVS Schadeverzekering N.V. enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds gelding heeft.
Met betrekking tot de grief 1:
6. Deze grief richt zich tegen het in overweging 6 van het beroepen vonnis onder meer besloten liggende oordeel van de kantonrechter, dat het
non-concurrentiebeding dat onderdeel uitmaakte van de arbeidsovereenkomst tussen RVS Verkoopmaatschappij B.V. en [geïntimeerde], geen onderdeel is gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst tussen Amfas Groep N.V. en [geïntimeerde].
7. Het hof stelt voorop dat volgens art. 1637x (oud) BW, zoals dat gold ten tijde van de indiensttreding van [geïntimeerde] bij RVS Verkoopmaatschappij B.V., een non-concurrentiebeding uitsluitend hetzij bij een schriftelijk aangegane overeenkomst, hetzij bij reglement tussen partijen tot stand kon komen. De laatste mogelijkheid kent de wet thans niet meer. De vaststaande feiten leveren naar het oordeel van het hof enige aanwijzing op dat beoogd is om een non-concurrentiebeding tussen RVS Verkoopmaatschappij B.V. en [geïntimeerde] bij reglement tot stand te doen komen. Voor de gebondenheid van de werknemer aan het reglement, stelde art. 1637j (oud) BW destijds een aantal eisen, waaronder de eis dat de werknemer schriftelijk verklaarde zich met het reglement te verenigen, welke verklaring te dezen besloten ligt in art. 3 van het arbeidscontract.
8. Zou geoordeeld moeten worden dat het non-concurrentiebeding niet op laatst bedoelde wijze tussen RVS Verkoopmaatschappij B.V. en [geïntimeerde] gelding heeft gekregen, dan laat dat onverlet dat ook gezegd kan worden dat het non-concurrentiebeding bij schriftelijk aangegane overeenkomst is overeengekomen, aangezien de algemene voorwaarden waarvan het non-concurrentiebeding deel uitmaakt, in art. 3 van het arbeidscontract van toepassing worden verklaard en [geïntimeerde] in art. 10 van het arbeidscontract heeft verklaard dat hij een exemplaar van de personeelsgids waarin de algemene voorwaarden zijn opgenomen, heeft ontvangen (vgl. HR 4 mei 1956, NJ 1956, 299).
9. Het gaat bij de in art. 1637x (oud) BW bedoelde voorwaarden voor het aangaan van een non-concurrentiebeding om strengere voorwaarden dan die de wet in het algemeen voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst destijds en ook nu nog stelt. Bedoelde strengere voorwaarden hadden naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook te gelden in een geval als het onderhavige waarin een werknemer binnen een concern een arbeidsovereenkomst aanging met een andere rechtspersoon dan die met welke hij tot dan toe een arbeidsovereenkomst had. De omstandigheid dat bedoelde arbeidsovereenkomsten in beginsel dezelfde inhoud hebben, kan daaraan niet afdoen. De redengeving hiervoor is dat de mogelijkheid bestaat dat het non-concurrentiebeding zwaarder gaat drukken, zodat de bijzondere, in het vereiste van het geschrift gelegen waarborg, dat de werknemer de consequenties van het voor hem bezwarend beding ook voor het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de andere rechtspersoon goed heeft overwogen, op zijn plaats is (HR 31 maart 1978, NJ 1978, 325; HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 234).
10. Vorenstaande maatstaf brengt mee dat het hof heeft te onderzoeken of aan bedoelde strengere voorwaarden is voldaan ten aanzien van de arbeidsovereenkomst die [geïntimeerde] met Amfas Groep N.V. is aangegaan.
Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval, aangezien de hiervoor in r.o. 2 onder (viii) vermelde verklaring - ook mede bezien in het licht van de hiervoor onder (vi) en (vii) vermelde brieven - niet voldoet aan het bepaalde in art. 1637x (oud) BW. In de eerste plaats kan niet gezegd dat het non-concurrentiebeding bij reglement tot stand gekomen is. Vorenbedoelde verklaring behelst immers niet het relaas, geëist door het toen ook nog geldende art. 1637j (oud) BW, dat [geïntimeerde] zich verenigt met de 'Algemene arbeidsvoorwaarden voor verzekeringsadviseurs in dienst van RVS Verkoopmaatschappij bv'. Evenmin kan worden gezegd dat het non-concurrentiebeding bij schriftelijk aangegane overeenkomst tot stand gekomen is. De enkele omstandigheid dat in de in r.o. 2 onder (vi) genoemde brief wordt vermeld dat de arbeidsvoorwaarden die voor [geïntimeerde] van toepassing waren, ongewijzigd blijven, en in de in r.o. 2 onder (viii) genoemde verklaring wordt vermeld dat [geïntimeerde] akkoord gaat met de overgang van het dienstverband, is daarvoor onvoldoende. Van een uitdrukkelijke verwijzing naar het non-concurrentiebeding is geen sprake, waardoor de waarborg heeft ontbroken dat [geïntimeerde] de consequenties van het voor hem bezwarend non-concurrentiebeding ter gelegenheid van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de Amfas Groep N.V. (opnieuw) goed heeft overwogen.
11. Grief 1 faalt derhalve.
12. Niet is gesteld of gebleken dat het non-concurrentiebeding in 1989 ter gelegenheid van het aangaan van de arbeidsovereenkomst tussen RVS en RVS Schadeverzekering N.V. enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds op één van de wijzen, als voorgeschreven in art. 1637x (oud) BW, welke bepaling in laatstgenoemd jaar nog geldend recht was, tot stand gekomen is.
13. Het hiervoor overwogene brengt mee, dat het hof zich ontslagen kan achten van de verplichting om te onderzoeken of RVS zich ook anderszins al dan niet op het non-concurrentiebeding zou kunnen beroepen. De overige grieven behoeven daarom evenmin (verdere) behandeling.
De slotsom
14. Het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd. RVS zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten zullen wat de salariscomponent betreft worden berekend naar tarief IV van het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat met ingang van 1 november 2004 luidt (1 pt. à Euro 1.421,--).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt RVS in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op Euro 205,-- aan verschotten en Euro 1.421,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 november 2004.