ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6823
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. Drion
- Rechtspraak.nl
Belastingaanslag en heffingsrente in de inkomstenbelasting: beoordeling van rendementsgrondslag
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de inspecteur van de Belastingdienst terecht een bedrag van € 238.002,- heeft betrokken in de rendementsgrondslag van artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarnaast is in geschil of de inspecteur een bedrag van ƒ 115,- aan heffingsrente terecht heeft vastgesteld. De belanghebbende, die in 2001 een belastbaar inkomen uit werk en woning had van € 30.857,- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.728,-, heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de verhuizing van belanghebbende van Portugal naar Nederland en de verkoop van zijn woning in L. De inspecteur handhaafde de aanslag en de heffingsrente, waarna belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2004 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat het bedrag van € 238.002,- slechts voor twee maanden in de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen meegewogen zou moeten worden. De inspecteur daarentegen stelde dat zijn vaststelling in overeenstemming was met de wet. Het hof overwoog dat de wetgever geen tegenbewijsregeling heeft opgenomen voor het fictieve forfaitaire rendement en dat de inspecteur verplicht was om de heffingsrente vast te stellen. Het hof concludeerde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 238.002,- in de rendementsgrondslag heeft betrokken en dat de heffingsrente correct was vastgesteld. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet door de inspecteur en de beperkte ruimte voor de rechter om in te grijpen in de vaststelling van belastingaanslagen. De beslissing van het hof bevestigt dat de belastingheffing op basis van de wet moet plaatsvinden, zonder ruimte voor subjectieve beoordeling van de omstandigheden van de belastingplichtige.