ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7211

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001234-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • prof. mr. Hermans
  • Zwinkels
  • Niezink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer agressieve poging tot doodslag en gewelddadige roofoverval met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Assen. De verdachte is schuldig bevonden aan een zeer gewelddadige poging tot doodslag en een roofoverval, waarbij twee slachtoffers in hun slaap zijn verrast en op brute wijze zijn aangevallen. De slachtoffers zijn met harde voorwerpen op het hoofd geslagen en gekneveld met tape. Een van de slachtoffers, [slachtoffer 2], heeft ernstig hoofdletsel opgelopen en verkeerde enige tijd in levensgevaar, wat leidde tot een langdurig revalidatieproces. De verdachte en zijn mededader hebben het vertrouwen van het slachtoffer misbruikt door hem in zijn huis op te zoeken en vervolgens een plan te beramen om zijn auto’s en sieraden te stelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn mededader, voorafgaand aan de overval had afgesproken om de slachtoffers met voorwerpen bewusteloos te slaan.

Het hof heeft de rol van de verdachte in de overval als leidend beschouwd en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijkheidsproblematiek en verminderde toerekeningsvatbaarheid. De verdachte is eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke straf, maar heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Het hof heeft de gevangenisstraf bepaald op acht jaren, met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging, gezien het grote recidivegevaar en de ernst van de feiten. De beslissing is genomen op basis van rapportages van psychologen en psychiaters, die hebben geconcludeerd dat de verdachte leed aan een persoonlijkheidsstoornis en dat poliklinische behandeling niet voldoende zou zijn om het recidivegevaar te verminderen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, met terbeschikkingstelling en verpleging.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001234-03
Arrest d.d. 16 november 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 27 augustus 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, hem een maatregel opgelegd en voorts op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 5 september 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek van 19 februari 2004, 13 augustus 2004 en 2 november 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Omvang van het aangewende rechtsmiddel
De raadsman van verdachte heeft verklaard geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de in het vonnis, waarvan beroep, vervatte vrijspraak ter zake van het onder 4 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de - als voor dit hoger beroep van belang - onder 1, 2 en 3 vermelde inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht het aan verdachte onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 oktober 2001 te Lütz, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een fles op/tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer 1] met een gebroken fles heeft gestoken en de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt heeft gehouden en die [slachtoffer 1] met een lade tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer 2] met een of meer zware en harde voorwerpen op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, in vereniging, van sieraden en auto’s en afpersing, in vereniging, van sleutels, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die feiten voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
hij in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 6 oktober 2001 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer 3], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 3] met een zwaar en hard voorwerp op/tegen het hoofd hebben/heeft geslagen en dreigend die [slachtoffer 3] om geld hebben/heeft gevraagd en dreigend dat voorwerp zichtbaar voor die [slachtoffer 3] heeft/hebben vastgehouden;
hij op 5 oktober 2001, te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 4] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezet en die [slachtoffer 4] dreigend heeft/hebben bevolen hun geld te geven en die [slachtoffer 4] heeft/hebben bevolen in een kast te gaan zitten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3, telkens primair, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
Onder 1 primair:
Poging tot medeplegen van doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Onder 2 primair:
Afpersing, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen
Onder 3 primair:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door C.J.M. Blijd, psychiater, d.d. 5 december 2002 een psychiatrisch rapport uitgebracht. Voorts is er door P.M. Zijlstra, psycholoog, d.d. 5 december 2002 een psychologisch rapport uitgebracht.
In beide rapportages wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte te dezer zake strafbaar.
Strafmotivering
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. Verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof wederom een gevangenisstraf van zes jaren en een terbeschikkingstelling met verpleging gevorderd. De raadsman van verdachte meende dat met een terbeschikkingstelling met voorwaarden en eventueel een korte vrijheidsstraf moet worden volstaan.
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst
van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer agressieve poging tot doodslag. Samen met zijn mededader heeft hij een roofoverval gepleegd waarbij zij twee slachtoffers in hun slaap hebben verrast en op brute wijze in elkaar geslagen hebben. Beide slachtoffers zijn met harde voorwerpen op het hoofd geslagen en gekneveld met tape. Vooral ten opzichte van het slachtoffer [slachtoffer 2] werd buitensporig veel geweld gebruikt. Hij heeft, als gevolg van ernstig hoofdletsel, enige tijd in levensgevaar verkeerd en heeft een langdurig revalidatieproces moeten ondergaan. Bijna een jaar later had hij nog steeds hulp nodig in zijn dagelijks functioneren. Zijn spraakvermogen is aangetast.
Verdachte was een bekende van dit slachtoffer. Hij en zijn mededader pleegden de gewelddadige roofoverval nadat [slachtoffer 2] hen in zijn huis had binnen gelaten en hun een slaapplaats had verschaft. De mannen misbruikten dit vertrouwen door een plan te beramen auto’s en sieraden van het slachtoffer te roven. Reeds van tevoren spraken de mannen af hun slachtoffers met voorwerpen bewusteloos te slaan, zodat ze rustig met de gestolen goederen konden weggaan.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de rolverdeling tussen verdachte en zijn mededader. Verdachte was degene die een leidende rol in het geheel speelde. Hij kende het slachtoffer [slachtoffer 2] en wist dat deze man waardevolle spullen in zijn bezit had. Met deze wetenschap heeft hij zijn mededader mee genomen naar het huis van de man. De overval is weliswaar door beide verdachten beraamd en uitgevoerd, maar de rol van verdachte was kwalijker dan die van zijn mededader. Dit dient zijn weerslag te vinden in de strafoplegging.
Voorts heeft verdachte zich, samen met dezelfde mededader, schuldig gemaakt aan een tweetal gevallen van afpersing / diefstal met geweld. In beide gevallen hebben de mannen een prostituee onder bedreiging - in het ene geval met een krik en in het andere met een neppistool - geld afhandig gemaakt.
Beide slachtoffers waren prostituees die, omdat zij alleen werkten, in een extra kwetsbare positie verkeerden. Verdachte en zijn mededader hebben bovendien een van de slachtoffers – ondanks het feit dat zij onmogelijk verzet had kunnen bieden tegen twee (gewapende) mannen - zonder enige aanleiding met een krik op haar hoofd geslagen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich derhalve schuldig gemaakt aan een drietal (soms zeer) gewelddadige delicten, steeds gericht tegen slachtoffers in hun eigen woon- of werkomgeving. Gelet op het voorgaande dient naar oordeel van het hof – vooral ter vergelding van het leed dat deze slachtoffers is aangedaan - een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zeer lange duur opgelegd te worden. Het hof heeft bij bepaling van de hoogte van deze straf tevens rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de achtergronden van verdachte, zoals deze zijn gebleken uit eerdergenoemde rapporten en uit rapporten van de reclassering, en met de op te leggen maatregel. Niettemin is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste en door de rechtbank opgelegde straf van zes jaar geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten zoals hierboven uiteengezet. Het hof zal een hogere straf opleggen. In verband met de hiervoor omschreven leidende rol van verdachte bij het onder 1 bewezen verklaarde feit zal hem dezelfde straf worden opgelegd als het hof zijn mededader oplegt. Dit ondanks het feit dat ten laste van deze mededader meer feiten bewezen zijn verklaard.
Motivering van de op te leggen maatregel
Ten einde een recente rapportage op te maken omtrent verdachte’s persoonlijkheidsproblematiek, is hij in juli 2004 opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Uit een door het PBC opgemaakt rapport d.d. 9 september 2004 blijkt dat verdachte aan dit onderzoek geen medewerking heeft willen verlenen. Hij was derhalve een zogenoemde weigerende observandus. De eerdergenoemde rapporten van psychiater Blijd en psycholoog Zijlstra voldoen niet aan het actualiteitsvereiste van artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stemt niet in met het gebruik van de rapportage van psychiater Blijd.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage geldt in een dergelijk geval niet. Wel dient te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling.
In eerste aanleg is aan verdachte een terbeschikkingstelling opgelegd op grond van de eerdergenoemde rapportages die zijn opgemaakt in onderhavige strafzaak. Psychologe P.M. Zijlstra concludeert in haar rapport onder meer –zakelijk weergegeven - :
Ten tijde van de delicten waar hij van wordt verdacht, leed betrokkene aan een persoonlijkheidsstoornis. De kans op recidive moet als groot worden ingeschat vanwege deze stoornis, zijn gebrekkige gewetensontwikkeling, verstoord verlopende agressieregulatie en geringe slachtofferempathie. Gelet hierop zal poliklinische behandeling vermoedelijk weinig effect sorteren. Hij is gebaat bij een strakke structuur.
Psychiater C.J.M. Blijd concludeert in zijn rapport onder meer - zakelijk weergegeven - :
Er is sprake van een sterk verhoogd recidiverisico. Zijn narcistische en antisociale persoonlijkheid brengt mee dat hij leeft bij de aandacht en aanmoediging van anderen. Zo komt hij keer op keer in aanraking met niet gewenste personen en situaties. Betrokkene lijkt niet van zijn fouten te leren. Naar verwachting zal poliklinische behandeling het recidiverisico niet verkleinen. Bij klinische behandeling kan een toename van de eigencontrole optreden, waardoor de kans op recidive verkleind zal worden.
Psychologe Zijlstra adviseert een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waaronder klinische behandeling, psychiater Blijd adviseert een klinisch gesloten psychotherapeutische behandeling. Gelet op deze rapporten en op de indruk die het hof zelf van de verdachte heeft gekregen, is het hof van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis en dat deze behandeling dient plaats te vinden in een klinische setting. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, als alternatief voor de zware maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, kan worden behandeld in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Naar oordeel van het hof biedt een terbeschikkingstelling met voorwaarden echter - gelet op het grote recidivegevaar en het geringe beveiligingsniveau van andere behandelingsinstellingen - te weinig garanties voor het voorkomen van het opnieuw plegen van ernstige misdrijven.
Het hof is van oordeel dat een terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De door hem begane feiten betreffen telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Er is - naar het oordeel van het hof - groot recidivegevaar aanwezig.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van die maatregel en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Motivering van de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 2 juli 2001 heeft de rechtbank te Groningen verdachte veroordeeld tot - voor zover van belang - een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gevorderd. Verdachte heeft het hierboven bewezen verklaarde feit begaan in oktober 2001, derhalve binnen de proeftijd.
Het hof zal de vordering afwijzen, gelet op de overige in deze strafzaak te nemen beslissingen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 4a, 37a, 37b, 45, 47, 287, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3, telkens primair ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren ;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3, telkens primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Groningen d.d. 2 juli 2001.
Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Hermans, vice-president, als voorzitter, Zwinkels en Niezink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. mr Pier als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.