6. Het hof zal eerst ingaan op de vraag welke positie [geïntimeerde] nu eigenlijk precies had. In dat kader is het volgende van belang.
6.1. Uit de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 1999, waarbij de dwangverpleging van [betrokkene] met ingang van 12 juli 1999 onder voorwaarden is beëindigd, blijkt dat [betrokkene] zich diende te stellen onder toezicht van de Reclassering Nederland, afdeling CAD Drenthe (hierna: CAD). Hij diende zich te houden aan alle aanwijzingen van het CAD, alsmede aan aanwijzingen die Douglas-Broers en Ganzevles - verbonden aan het Meijers Instituut, dat over [betrokkene] had gerapporteerd - hem via het CAD zouden geven. Verder diende [betrokkene] zich te onthouden van het gebruik van alcohol en drugs, diende hij de voorgeschreven medicatie in te nemen en mocht hij zich niet schuldig maken een strafbaar feit. Voorts is vermeld "dat [betrokkene] zijn medewerking zal verlenen aan het begeleidingscontact met psychotherapeut [geïntimeerde] en voorts diens aanwijzingen zal opvolgen."
6.2. Uit hetgeen door [geïntimeerde] is gesteld - en niet is weersproken door de nabestaanden - alsmede uit de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte brief van het CAD d.d. 9 april 2004 (prod. 1 MvA) blijkt voorts het volgende. [geïntimeerde] is telefonisch benaderd door het CAD met de vraag of hij bereid was [betrokkene] te begeleiden. Dit idee was afkomstig van [betrokkene] zelf, ingegeven door het feit dat [geïntimeerde], toen hij nog werkzaam was bij de Van Mesdagkliniek - waar [betrokkene] in het verleden had verbleven - zijn patiënten meegaf dat zij, indien noodzakelijk, altijd een beroep op hem konden doen na behandeling. [geïntimeerde] heeft hiermee ingestemd. Nader overleg over de invulling van de begeleiding - of het tijdstip waarop [betrokkene] zich zou melden - heeft toen niet plaatsgevonden. Er is noch door de rechtbank, noch door het OM, noch door het Meijers Instituut, contact gezocht of geweest met [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft geen nadere informatie over [betrokkene] ontvangen. Wel heeft hij het contract tussen [betrokkene] en het CAD onder ogen gehad. Daarin was onder meer vermeld dat [betrokkene] zich moest houden aan de voorwaarden genoemd in de beschikking van de rechtbank Amsterdam; dat hij tweemaal per week Resufal in moest nemen onder toezicht van het CAD Drenthe of een door hen aan te wijzen instantie/persoon; dat [betrokkene] bij dreigende calamiteiten contact moest opnemen met de afdeling Reclassering van het CAD, mevr. Veenstra of haar vervanger, en dat bij overtreding van de voorwaarden hiervan melding wordt gemaakt aan het parket Amsterdam.
6.3. [geïntimeerde] was uit eigen ervaring (globaal) bekend met de achtergronden van [betrokkene].
6.4. [betrokkene] is in de buurt van [geïntimeerde], in [woonplaats], gaan wonen.
6.5. [geïntimeerde] heeft geen vergoeding bedongen of ontvangen voor zijn begeleidingsactiviteiten voor [betrokkene].
6.6. Tussen [geïntimeerde] en Veenstra, werkzaam bij het CAD, zijn nadere werkafspraken gemaakt, waarbij is afgesproken dat Veenstra en [geïntimeerde] informatie zouden uitwisselen omtrent het verloop van de begeleiding van [betrokkene] (zie brief CAD d.d. 9 april 2004). Voorts is afgesproken dat [geïntimeerde] zou toezien op het innemen van Refusal door [betrokkene] (verklaring [geïntimeerde] d.d. 17 februari 2000). [betrokkene] haalde overigens de Refusal zelf bij de apotheek.
6.7. [geïntimeerde] ontmoette [betrokkene] tweemaal per week, de eerste keer bij [geïntimeerde] thuis en later telkens bij [betrokkene] (zie de brief van [geïntimeerde] van 17 februari 2000, bijlage bij conclusie van eis).