ECLI:NL:GHLEE:2005:AS2219

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 800/03 Rioolrechten
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen rioolrechten aan A B.V. door gemeente Groningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 7 januari 2005 uitspraak gedaan over de aanslagen rioolrechten die zijn opgelegd aan A B.V. voor de belastingjaren 2002 en 2003. De belanghebbende, A B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen van respectievelijk € 86,20 en € 92,15, die waren opgelegd door de directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen. De belanghebbende stelde dat voor garageboxen, waarvan uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd, geen rioolrechten geheven mogen worden. De directeur van de gemeente Groningen betwistte deze stelling en handhaafde de aanslagen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2004 werd de zaak besproken, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door de directeur en een medewerker. Het hof heeft de zaak geschorst om de directeur in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op bijlagen die tijdens de zitting waren overgelegd. Na ontvangst van deze reactie heeft het hof besloten om zonder nadere zitting op het beroep te beslissen.

Het hof overwoog dat op grond van de Gemeentewet en de Verordening rioolrechten, de aanslagen terecht waren opgelegd. Het hof oordeelde dat de garagebox als afzonderlijk eigendom moet worden aangemerkt en dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de afvoer van hemelwater en afvalwater. De directeur was bevoegd om rioolrecht te heffen, ongeacht de situatie in andere gemeenten. Het hof concludeerde dat de aanslagen rechtmatig waren en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 800/03 7 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van A B.V. te Z
(: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de algemeen directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen (: de directeur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslagen rioolrechten voor de belastingjaren 2002 en 2003.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Met dagtekening 31 juli 2003 zijn aan de belanghebbende aanslagen rioolrechten opgelegd voor de jaren 2002 en 2003 van € 86,20 respectievelijk € 92,15 voor garagebox G1 aan de a-straat 119 te L.
1.2 De belanghebbende heeft tegen deze aanslagen tijdig een
bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraken van 21 september 2003 heeft de directeur de aanslagen gehandhaafd.
1.3 Het beroepschrift (met bijlagen) is op 14 oktober 2003 ter
griffie van het hof ingekomen. De directeur heeft op 17 maart 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats-
gevonden op 10 november 2004 te Groningen. Aldaar waren aanwezig namens de belanghebbende de heer A, directeur, en mevrouw B, werkzaam bij belanghebbende. Namens de directeur waren aanwezig mevrouw C en mevrouw mr. drs. Dl.
1.5 Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van
belanghebbende een pleitnota voorgelezen en overgelegd. Daarbij heeft hij – gelet op het hierna onder 1.6 vermelde zonder bezwaar van de directeur - vijf bijlagen gevoegd.
1.6 Het hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de
directeur in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de in de zaken met BK-nummer 362/04 en 616/04 ter zitting overgelegde bijlagen.
1.7 Op 2 december 2004 heeft het hof de schriftelijke reactie van de directeur ontvangen. Na kennisneming van deze reactie heeft de belanghebbende zonder nadere inhoudelijke reactie het hof toestemming verleend om zonder nadere zitting op het beroep te beslissen. Van de directeur is deze toestemming op 14 december 2004 ontvangen.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken
moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 Belanghebbende is eigenaar van garagebox G1, welke onroerende zaak is gelegen aan de a-straat 119 te L. De garagebox heeft een eigen kadastraal nummer en is voor de afvoer van het hemelwater aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2.2 De directeur heeft de belanghebbende op grond van de Verordening rioolrechten, zoals gewijzigd bij besluiten van 19 december 2001 en 18 december 2002 (: de Verordening), voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen rioolrechten opgelegd van respectievelijk € 86,20 en € 92,15.
2.3 Bij de bestreden uitspraken zijn de aanslagen gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolrechten terecht zijn opgelegd.
3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
Zij is van mening dat voor garageboxen, waarvan uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd, geen rioolrechten geheven mogen worden. Zij verwijst hierbij naar de situatie dat garages die tezamen met een woning één kadastraal nummer hebben, maar voor één rioolaansluiting worden aangeslagen. Ook een garagebedrijf met 100 boxen op één kadastraal nummer zou maar voor één rioolaansluiting worden aangeslagen. Daarnaast wijst de belanghebbende op de in haar ogen onrechtvaardige situatie dat bedrijven met vele toiletten en afvoeren op het gemeenteriool een zelfde bedrag aan belasting betalen en dat alleen de gemeente Groningen op deze wijze rioolrechten int van garageboxen.
3.3 De directeur bestrijdt de grieven van de belanghebbende.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet juncto artikel 2, lid 1 van de Verordening wordt onder de naam ‘rioolrechten’ een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Artikel 1, onder b, van de Verordening bepaalt dat onder eigendom wordt verstaan een roerende of onroerende zaak. In artikel 4 is tot slot bepaald dat het rioolrecht wordt geheven per eigendom.
4.2 Bij rioolrechten kan onderscheid worden gemaakt in gebruiksrechten en in genotsrechten. Uit voormeld artikel 2 van de Verordening blijkt dat hier sprake is van een rioolgenotsrecht, waarbij de belastingplicht reeds ontstaat op grond van de enkele omstandigheid dat sprake is van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering. Hierbij wordt naar het oordeel van het hof geen onderscheid gemaakt in lozing van afvalwater of -zoals hier het geval is- in afvoer van hemelwater.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de garagebox als afzonderlijk eigendom als bedoeld onder 4.1 dient te worden aangemerkt en dat van de garagebox direct dan wel indirect hemelwater op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, zodat de directeur naar het oordeel van het hof bevoegd is om rioolrecht ter zake van de garagebox te heffen.
4.4 De omstandigheid dat andere gemeenten zoals de belanghebbende heeft aangevoerd, geen rioolrechten zouden heffen van garageboxen is niet van belang aangezien de gemeente Groningen niet is gehouden aan de regelgeving en/of het beleid van andere gemeenten.
4.5 Wat betreft belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is door de directeur aangegeven dat objecten welke zijn aan te merken als een afzonderlijk eigendom, als belastingplichtig object hebben te gelden voor de heffing van rioolrechten. Wanneer een eigenaar van een woning beschikt over een aangelegen garage is er volgens de directeur sprake van een samenstel van objecten, dat als één eigendom in de zin van de Verordening heeft te gelden. Voor de beoordeling hiervan kijkt de directeur naar de feitelijke omstandigheden en zoekt hij aansluiting bij de Wet waardering onroerende zaken.
Naar het oordeel van het hof is daarmee door de directeur niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en handelt de directeur niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in voornoemde situatie slechts eenmaal rioolrechten te heffen. De kadastrale registratie speelt daarbij geen rol. Niet gebleken is dat de directeur in strijd met vorenbedoelde gedragslijn afzonderlijke eigendommen, zoals het door de belanghebbende genoemde (fictieve) garagebedrijf, onjuist in de heffing heeft betrokken.
4.6 Wat betreft belanghebbendes bezwaren tegen het
ontbreken van een tariefdifferentiatie overweegt het hof dat een tariefdifferentiatie op grond van de Gemeentewet onder voorwaarden weliswaar toelaatbaar is, maar dat dit niet betekent dat het achterwege laten van zo’n tariefdifferentiatie reeds op die grond tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt. Naar het oordeel van het hof bestond er voor de directeur dan ook geen verplichting om een tariefdifferentiatie in te voeren. Gesteld noch gebleken is dat op andere gronden sprake zou zijn van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
4.6 Uit het vorenstaande volgt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
5. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 7 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en lid van zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en griffier.
Op 12 januari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.