ECLI:NL:GHLEE:2005:AS2222

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 616/04 Rioolrechten
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen rioolrechten voor garageboxen, met uitzondering van G6

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 januari 2005 uitspraak gedaan over de aanslagen rioolrechten die zijn opgelegd aan X B.V. voor het belastingjaar 2004. De belanghebbende, eigenaar van meerdere garageboxen aan de a-straat 119 te L, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen van € 97,-- per garagebox, die door de directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen waren opgelegd. De belanghebbende stelde dat de aanslag voor garagebox G6 ten onrechte was opgelegd, omdat dit object een kelder zonder rioolaansluiting betreft. De directeur erkende dit en bevestigde dat de aanslag voor G6 onterecht was.

Het hof heeft vastgesteld dat de aanslagen voor de overige garageboxen terecht zijn opgelegd, omdat deze direct of indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. De belanghebbende voerde aan dat voor garageboxen, waarvan uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd, geen rioolrechten geheven mogen worden. Het hof oordeelde echter dat de heffing van rioolrechten niet afhankelijk is van het type afvoer, maar enkel van de aansluiting op de riolering. De directeur was bevoegd om rioolrechten te heffen voor de garageboxen, ongeacht de situatie in andere gemeenten.

De uitspraak van het hof bevestigde dat de aanslagen voor de garageboxen G1, G2, G3, G4 en G5 terecht waren, terwijl de aanslag voor G6 werd vernietigd. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien deze al vergoed waren in een andere procedure. Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond voor de aanslag G6, maar ongegrond voor de overige aanslagen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 616/04 7 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z
(: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de algemeen directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen (: de directeur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslagen rioolrechten voor het belastingjaar 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Met dagtekening 28 februari 2004 zijn aan de belanghebbende aanslagen rioolrechten opgelegd voor het jaar 2004 van steeds € 97,-- voor de garageboxen G1, G2, G3, G4, G5 en G6, gelegen aan de a-straat 119 te L.
1.2 De belanghebbende heeft tegen deze aanslagen tijdig een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 21 juni 2004 heeft de directeur de aanslagen gehandhaafd.
1.3 Het beroepschrift (met bijlagen) is op 15 juli 2004 ter griffie van het hof ingekomen. De directeur heeft op 12 oktober 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 november 2004 te Groningen. Aldaar waren aanwezig namens de belanghebbende de heer A, directeur, en mevrouw B, werkzaam bij belanghebbende. Namens de directeur waren aanwezig mevrouw C en mevrouw mr. drs. D.
1.5 Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van belanghebbende een pleitnota voorgelezen en overgelegd. Daarbij heeft hij – gelet op het hierna onder 1.6 vermelde zonder bezwaar van de directeur - vijf bijlagen gevoegd.
1.6 Het hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de directeur in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de in de zaken met BK-nummer 362/04 en 616/04 ter zitting overgelegde bijlagen.
1.7 Op 2 december 2004 heeft het hof de schriftelijke reactie van de directeur ontvangen. Na kennisneming van deze reactie heeft de belanghebbende zonder nadere inhoudelijke reactie het hof toestemming verleend om zonder nadere zitting op het beroep te beslissen. Van de directeur is deze toestemming op 14 december 2004 ontvangen.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de garageboxen G1, G2, G3, G4 en G5, welke onroerende zaken zijn gelegen aan de a-straat 119 te L. De garageboxen hebben een eigen kadastraal nummer en zijn voor de afvoer van het hemelwater aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2.2 De directeur heeft de belanghebbende op grond van de Verordening rioolrechten, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 2003 (: de Verordening), voor het jaar 2004 aanslagen rioolrechten opgelegd van € 97,-- per garagebox. Ook voor het als garagebox aangeduide object G6 is een aanslag rioolrechten opgelegd.
2.3 Bij de bestreden uitspraak zijn de aanslagen gehandhaafd.
2.4 Ter zitting heeft de belanghebbende gesteld dat G6 een kelder zonder rioolaansluiting betreft en geen garagebox.
2.5 De directeur heeft bij brief van 2 december 2004 aangegeven dat a-straat 119, G6, te L inderdaad een kelder betreft en geen garagebox, zodat de aanslag voor dat object ten onrechte is opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 2.1 genoemde aanslagen rioolrechten terecht zijn opgelegd.
3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
Zij is van mening dat voor garageboxen, waarvan uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd, geen rioolrechten geheven mogen worden. Zij verwijst hierbij naar de situatie dat garages die tezamen met een woning één kadastraal nummer hebben, maar voor één rioolaansluiting worden aangeslagen. Ook een garagebedrijf met 100 boxen op één kadastraal nummer zou maar voor één rioolaansluiting worden aangeslagen. Daarnaast wijst de belanghebbende op de in haar ogen onrechtvaardige situatie dat bedrijven met vele toiletten en afvoeren op het gemeenteriool een zelfde bedrag aan belasting betalen en dat alleen de gemeente Groningen op deze wijze rioolrechten int van garageboxen.
3.3 De directeur bestrijdt de grieven van de belanghebbende.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet juncto
artikel 2, lid 1 van de Verordening wordt onder de naam ‘rioolrechten’ een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Artikel 1, onder b, van de Verordening bepaalt dat onder eigendom wordt verstaan een roerende of onroerende zaak. In artikel 4 is tot slot bepaald dat het rioolrecht wordt geheven per eigendom.
4.2 Bij rioolrechten kan onderscheid worden gemaakt in gebruiksrechten en in genotsrechten. Uit voormeld artikel 2 van de Verordening blijkt dat hier sprake is van een rioolgenotsrecht, waarbij de belastingplicht reeds ontstaat op grond van de enkele omstandigheid dat sprake is van een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering. Hierbij wordt naar het oordeel van het hof geen onderscheid gemaakt in lozing van afvalwater of -zoals hier het geval is- in afvoer van hemelwater.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de garageboxen als afzonderlijk eigendom als bedoeld onder 4.1 dienen te worden aangemerkt en dat van de garageboxen direct dan wel indirect hemelwater op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, zodat de directeur naar het oordeel van het hof bevoegd is om rioolrecht ter zake van de garageboxen te heffen.
4.4 De omstandigheid dat andere gemeenten zoals de belanghebbende heeft aangevoerd, geen rioolrechten zouden heffen van garageboxen is niet van belang aangezien de gemeente Groningen niet is gehouden aan de regelgeving en/of het beleid van andere gemeenten.
4.5 Wat betreft belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is door de directeur aangegeven dat objecten welke zijn aan te merken als een afzonderlijk eigendom, als belastingplichtig object hebben te gelden voor de heffing van rioolrechten. Wanneer een eigenaar van een woning beschikt over een aangelegen garage is er volgens de directeur sprake van een samenstel van objecten, dat als één eigendom in de zin van de Verordening heeft te gelden. Voor de beoordeling hiervan kijkt de directeur naar de feitelijke omstandigheden en zoekt hij aansluiting bij de Wet waardering onroerende zaken.
Naar het oordeel van het hof is daarmee door de directeur niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en handelt de directeur niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in voornoemde situatie slechts eenmaal rioolrechten te heffen. De kadastrale registratie speelt daarbij geen rol. Niet gebleken is dat de directeur in strijd met vorenbedoelde gedragslijn afzonderlijke eigendommen, zoals het door de belanghebbende genoemde (fictieve) garagebedrijf, onjuist in de heffing heeft betrokken.
4.6 Wat betreft belanghebbendes bezwaren tegen het ontbreken van een tariefdifferentiatie overweegt het hof dat een tariefdifferentiatie op grond van de Gemeentewet onder voorwaarden weliswaar toelaatbaar is, maar dat dit niet betekent dat het achterwege laten van zo’n tariefdifferentiatie reeds op die grond tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt. Naar het oordeel van het hof bestond er voor de directeur dan ook geen verplichting om een tariefdifferentiatie in te voeren. Gesteld noch gebleken is dat op andere gronden sprake zou zijn van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
4.7 Uit het vorenstaande volgt dat de onder 2.1 genoemde aanslagen rioolrechten terecht zijn opgelegd, zodat het beroep van belanghebbende in zoverre ongegrond is. Voor zover het echter de aanslag rioolrechten betreft voor het object a-straat 119, G6, te L volgt uit het onder 2.4 en 2.5 vermelde dat deze ten onrechte is opgelegd, zodat belanghebbendes beroep voor dat gedeelte gegrond is.
5. De proceskosten
Nu de reis- en verletkosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken reeds zijn vergoed in de procedure met BK-nummer 362/04 en niet van andere kosten is gebleken, acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vernietigt de aanslag rioolrechten voor het jaar 2004, opgelegd voor garagebox G6, a-straat 119 te L;
handhaaft de aanslagen rioolrechten voor het jaar 2004, opgelegd voor de garageboxen G1, G2, G3, G4 en G5, a-straat 119 te L en
verstaat dat de directeur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 273,-- aan haar vergoedt.
Gedaan op 7 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en lid van zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en griffier.
Op 12 januari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.