ECLI:NL:GHLEE:2005:AS2225

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 217/03 Ingezetenenomslag
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Classificatie van de woning van belanghebbende in relatie tot de taakuitoefening van het waterschap

In deze zaak gaat het om de classificatie van de woning van de belanghebbende in relatie tot de taakuitoefening van het waterschap Reest en Wieden. De belanghebbende ontving voor het jaar 2003 een aanslag in de ingezetenenomslag van € 53,16, welke aanslag door de ambtenaar op 21 januari 2003 ongegrond werd verklaard. De belanghebbende ging hiertegen in beroep bij het gerechtshof, waarbij hij stelde dat zijn woning, gelegen op een hoogte van meer dan NAP + 2,0 meter, niet onder de heffing van waterkeringslasten zou moeten vallen. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen, waarbij de ambtenaar aanvoerde dat ingezetenen op een eilandje, zoals de woning van de belanghebbende, belang hebben bij de bereikbaarheid van hun woning en dus bij de waterkeringstaak van het waterschap. Het hof oordeelde dat de wet uitgaat van een gebiedsgerichte benadering voor de verdeling van de kosten van waterschapslasten, en dat de belanghebbende terecht in de heffing is betrokken. De conclusie was dat de belanghebbende een rechtstreeks belang heeft bij de waterkeringstaak, en dat de aanslag terecht was opgelegd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 217/03 7 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap Reest en Wieden, gevestigd te Meppel (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de ingezetenenomslag voor het jaar 2003.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende werd voor het jaar 2003 op grond van de Omslagverordening 2002 Waterschap Reest Wieden een aanslag in de ingezetenenomslag opgelegd tot een bedrag van € 53,16.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak van 21 januari 2003 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met 5 bijlagen), dat op 4 maart 2003 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4 Op 25 juni 2003 heeft de ambtenaar een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5 Voorafgaande aan de zitting heeft de belanghebbende een op 15 oktober 2004 bij het hof ingekomen geschrift ingediend.
1.6 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof gehouden op 25 oktober 2004 te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en de ambtenaar. Ter voormelde zitting heeft belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende werd aangeslagen in de ingezetenenomslag omdat hij op 1 januari 2003 stond ingeschreven als ingezetene van de gemeente Steenwijkerland, welke gemeente is gelegen in het taakgebied van het waterschap Reest en Wieden. Belanghebbende is de hoofdbewoner van het perceel a-straat 1 te Z.
2.2 Bij de bewuste aanslag is belanghebbende aangeslagen voor zowel de waterkeringszorg (€ 8,16) als voor het waterkwantiteitsbeheer (€ 45,-).
2.3 Bij de aanwijzing van het belanghebbend gebied voor waterkeringen is de lijn NAP + 2,0 meter als grens voor de bepaling van hoge gronden vastgesteld. Deze grens wordt in het algemeen door rijk en provincie gehanteerd als inundatielijn bij dreiging van hoog water vanuit zee.
2.4 Het perceel van belanghebbende is gelegen op wat wordt genoemd “een eilandje”: één van de relatief kleine ovale gebiedsdelen die op zich beschouwd op een hoogte van meer dan NAP + 2,0 meter zijn gelegen, maar ieder voor zich deel uitmaken van het lager dan NAP + 2 meter gelegen westelijke deel van het taakgebied van het waterschap Reest en Wieden. Bij inundatie of andere waterstaatkundige calamiteiten komt het perceel van belanghebbende niet onder water te staan maar is alsdan, gelegen als het is op zo’n “eilandje”, enkel over water of door de lucht maar niet meer over de weg bereikbaar.
2.5 Tegen het feit dat aan hem op aanslag kosten van waterkering in rekening zijn gebracht, heeft belanghebbende als bezwaar aangevoerd dat blijkens de hoogtekaart van de Topografische Dienst te Emmen de a-straat behoort tot het gebied dat hoger ligt dan NAP + 2,0 meter, zodat te zijnen aanzien de heffingscode “100” in plaats van “300” had behoren te zijn toegepast.
2.6 Daartegenover heeft de ambtenaar zich bij de uitspraak op het bezwaarschrift op het standpunt gesteld dat ingezetenen als gebruiker van woonruimte op zo’n eilandje belang hebben bij de bereikbaarheid van hun woning, en dientengevolge als belanghebbende bij de waterkeringstaak zijn te beschouwen.
2.7 In beroep hebben partijen hun respectievelijke standpunten gehandhaafd. Belanghebbende heeft daarbij argumenten genoemd die in essentie een adstructie beogen te zijn van zijn initiële stellingname.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is de classificatie van de mate waarin de woning van belanghebbende belang heeft bij de taakuitoefening van het waterschap op het terrein van de waterkering.
3.2 Onder verwijzing naar de feitelijke hoogteligging van zijn woning ontkent belanghebbende het bestaan van dat belang.
3.3 De ambtenaar persisteert bij zijn opvatting dat ingezetenen als belanghebbende een concreet en rechtstreeks belang hebben bij de bereikbaarheid van hun woongelegenheden en dus bij de waterkeringstaak van het waterschap, zodat zij terzake terecht in de heffing van de daarmee verband houdende lasten zijn betrokken.
3.4 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen zij verwezen naar de inhoud van de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 De betwiste aanslag is opgelegd krachtens en in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, letter b, van de Omslagverordening 2002 waterschap Reest Wieden, dat ingezetenen als gebruikers van woonruimten in het taakgebied betrekt in de bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken.
4.2 De heffing van waterschapslasten vindt al meer dan een centennium lang plaats langs de trits: belang-betaling-zeggenschap: bij ontbreken van belang kan geen heffing plaatsvinden.
4.3 Het gelijk in dit geding kan dan alleen aan de zijde van belanghebbende zijn indien vast komt te staan dat, als door hem bepleit, van belang (bij in dit geval de waterkeringstaak) geen sprake is.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat op zich de woning van belanghebbende aan de a-straat te Z is gelegen op een hoogte van meer dan NAP + 2,0 meter. Vraag is alleen of aan die constatering de gevolgtrekking kan worden verbonden die belanghebbende voorstaat.
4.5 Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval: anders dan belanghebbende kennelijk meent, gaat de wet (Waterschapswet; Wet van 6 juni 1991, Stb. 379, zoals nadien gewijzigd) uit van de gedachte dat bij de verdeling (de omslag) van de kosten die de behartiging van de waterschapstaak met zich brengt, een gebiedsgerichte benadering mag/moet worden gevolgd, en niet (uitsluitend) de perceelsgerichte benadering die door belanghebbende wordt verdedigd. In zoverre ligt de solidariteitsgedachte nog immer aan de heffing van waterschapslasten ten grondslag. En daarmee verdraagt zich moeilijk een verdergaande verfijning en detaillering als voortvloeit uit het door belanghebbende betrokken standpunt.
4.6 Het voorgaande neemt niet weg dat in puur rekenkundig opzicht voor de logica van belanghebbendes desbetreffende opvatting enig begrip valt op te brengen (NAP + 2,0 is NAP + 2,0, en niet meer), maar evenzeer is een feit dat die benadering geen recht doet aan noodzakelijke oplossingen in de toestand die ontstaat bij een dijkdoorbraak of vergelijkbaar waterstaatkundig ongemak, waarbij de ingezetene weliswaar de voeten droog en de kachel brandend houdt maar over de weg onbereikbaar is geworden.
4.7 Het vorenoverwogene betekent dat belanghebbende een rechtstreeks belang heeft en ook geacht moet worden te hebben bij de waterkeringstaak die de wet aan het waterschap oplegt. Gevolg daarvan is dat de aan die taakuitoefening verbonden kosten via de omslagheffing aan belanghebbende in rekening behoren te worden gebracht. Het gelijk is daarom aan de zijde van de ambtenaar. De omstandigheid dat de belanghebbende uit de kostentoedelingsverordening waterschap Reest en Wieden 2000 iets anders heeft begrepen, rechtvaardigt geen andere conclusie.
4.8 Het andersluidende standpunt van belanghebbende vindt geen steun in het recht, en dient daarom als ongegrond te worden verworpen.
5. De slotsom
Het beroep zal worden verworpen.
6. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. De Jong als griffier, en op die dag in
het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier en door beiden ondertekend.
Op 12 januari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.