4. De rechtsoverwegingen
4.1 De betwiste aanslag is opgelegd krachtens en in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, letter b, van de Omslagverordening 2002 waterschap Reest Wieden, dat ingezetenen als gebruikers van woonruimten in het taakgebied betrekt in de bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken.
4.2 De heffing van waterschapslasten vindt al meer dan een centennium lang plaats langs de trits: belang-betaling-zeggenschap: bij ontbreken van belang kan geen heffing plaatsvinden.
4.3 Het gelijk in dit geding kan dan alleen aan de zijde van belanghebbende zijn indien vast komt te staan dat, als door hem bepleit, van belang (bij in dit geval de waterkeringstaak) geen sprake is.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat op zich de woning van belanghebbende aan de a-straat te Z is gelegen op een hoogte van meer dan NAP + 2,0 meter. Vraag is alleen of aan die constatering de gevolgtrekking kan worden verbonden die belanghebbende voorstaat.
4.5 Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval: anders dan belanghebbende kennelijk meent, gaat de wet (Waterschapswet; Wet van 6 juni 1991, Stb. 379, zoals nadien gewijzigd) uit van de gedachte dat bij de verdeling (de omslag) van de kosten die de behartiging van de waterschapstaak met zich brengt, een gebiedsgerichte benadering mag/moet worden gevolgd, en niet (uitsluitend) de perceelsgerichte benadering die door belanghebbende wordt verdedigd. In zoverre ligt de solidariteitsgedachte nog immer aan de heffing van waterschapslasten ten grondslag. En daarmee verdraagt zich moeilijk een verdergaande verfijning en detaillering als voortvloeit uit het door belanghebbende betrokken standpunt.
4.6 Het voorgaande neemt niet weg dat in puur rekenkundig opzicht voor de logica van belanghebbendes desbetreffende opvatting enig begrip valt op te brengen (NAP + 2,0 is NAP + 2,0, en niet meer), maar evenzeer is een feit dat die benadering geen recht doet aan noodzakelijke oplossingen in de toestand die ontstaat bij een dijkdoorbraak of vergelijkbaar waterstaatkundig ongemak, waarbij de ingezetene weliswaar de voeten droog en de kachel brandend houdt maar over de weg onbereikbaar is geworden.
4.7 Het vorenoverwogene betekent dat belanghebbende een rechtstreeks belang heeft en ook geacht moet worden te hebben bij de waterkeringstaak die de wet aan het waterschap oplegt. Gevolg daarvan is dat de aan die taakuitoefening verbonden kosten via de omslagheffing aan belanghebbende in rekening behoren te worden gebracht. Het gelijk is daarom aan de zijde van de ambtenaar. De omstandigheid dat de belanghebbende uit de kostentoedelingsverordening waterschap Reest en Wieden 2000 iets anders heeft begrepen, rechtvaardigt geen andere conclusie.
4.8 Het andersluidende standpunt van belanghebbende vindt geen steun in het recht, en dient daarom als ongegrond te worden verworpen.