ECLI:NL:GHLEE:2005:AS2302

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400146
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Meijeringh
  • H. Kuiper
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag op staande voet wegens mishandeling van een collega

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, waarin werd geoordeeld dat de mishandeling van een collega door [appellant] een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De kantonrechter had [appellant] belast met het bewijs van de gestelde mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het oordeel van de kantonrechter, waardoor het hof van de juistheid van dat oordeel is uitgegaan. Het hof heeft de grieven van [appellant] tegen de bewijswaardering van de kantonrechter gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat Schur er in is geslaagd het bewijs van de mishandeling te leveren. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de bewijsvoering van [appellant] kritisch beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de grieven van [appellant] vergeefs zijn voorgesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 12 januari 2005.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 januari 2005
Rolnummer 0400146
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te Roden,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
voorwaardelijke toevoeging,
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
Schur Flexible Benelux B.V.,
gevestigd te Leek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Schur,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 10 juli 2003 en op 5 februari 2004 door de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 maart 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van Schur tegen de zitting van 7 april 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 5 februari 2004 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat het op 15 augustus 2002 aan appellant gegeven ontslag op staande voet nietig is, in dier voege dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op of omstreeks 15 augustus 2002 is geëindigd, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure bij dit hof en bij de rechtbank, sector kanton."
Bij memorie van antwoord is door Schur verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, ongegrond te verklaren het zijdens appellant ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton op 5 februari 2004 tussen partijen gewezen met bekrachtiging van dit vonnis, zo nodig onder verbetering of aanvulling der rechtsgronden waarop het vonnis berust en met veroordeling van appellant in de kosten van het geding in prima als ook in appèl."
Voorts heeft Schur een akte genomen en vervolgens heeft [appellant] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. In het vonnis van 10 juli 2003 heeft de kantonrechter - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat een mishandeling, als door Schur gesteld, mits vaststaand,een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, nu immers mishandeling van een collega op weg naar zijn werk het onaanvaardbaar maakt om [appellant] binnen het bedrijf te handhaven. De kantonrechter heeft Schur vervolgens belast met het bewijs van de gestelde mishandeling. Tegen een en ander zijn door [appellant] geen grieven ontwikkeld, zodat het hof van de juistheid van dat oordeel zal hebben uit te gaan.
2. Nu ook overigens geen grieven zijn ontwikkeld tegen het tussenvonnis van 10 juli 2003, kan [appellant] in zijn appel tegen dat vonnis niet worden ontvangen. Zulks impliceert tevens dat het hof zal hebben uit te gaan van de vaststaande feiten zoals die in bedoeld vonnis onder de eerste rechtsoverweging zijn weergegeven.
3. De grieven richten zich tegen de bewijswaardering, zoals die door de kantonrechter in het vonnis van 5 februari 2004 is gegeven. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De kantonrechter heeft in haar eindvonnis gemotiveerd weergegeven waarom zij tot de conclusie is gekomen dat Schur er in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter aanvulling voegt het hof daar nog aan toe dat de door [appellant] in appel gegeven verklaring voor de aanwezigheid van zijn (opvallende) auto (zijn broer zou die auto - buiten medeweten van [appellant] - op de bewuste avond hebben geleend) weinig geloofwaardig voorkomt. [appellant] en de familieleden die verklaringen hebben afgelegd (schriftelijk of als getuige) hebben immers steeds verklaard dat ook [naam], de betreffende broer van [appellant], de hele avond op de barbecue aanwezig is geweest. Het hof tekent bij de bewijswaardering voorts aan dat hetgeen [getuige 1] als verklaring voor de mishandeling geeft alleszins overtuigend klinkt, terwijl daarentegen van de zijde van [appellant] op geen enkele wijze is aangegeven met welk doel [getuige 1] hem zou proberen in een kwaad daglicht te stellen. Tenslotte overweegt het hof dat zelfs al zou het Openbaar Ministerie hebben gemeend onvoldoende bewijs te hebben om [appellant] terzake te vervolgen (zoals door [appellant] wordt gesteld en door Schur wordt betwist), zulks in deze civiele zaak niet van doorslaggevend belang is. In het civiele recht gelden nu eenmaal andere normen terzake van bewijslevering dan in het strafrecht (zie artikel 152 lid 2 Rv).
5. Nu [appellant] in hoger beroep geen aanvullend bewijsaanbod heeft gedaan, leidt het vorenoverwogene tot de conclusie dat de grieven vergeefs zijn voorgesteld.
De slotsom.
6. Het vonnis d.d. 5 februari 2004, waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris: 1.5 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 10 juli 2003;
bekrachtigt het vonnis d.d. 5 februari 2004,waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Schur tot aan deze uitspraak op Euro 241,-- aan verschotten en Euro 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Meijeringh en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 januari 2005.