ECLI:NL:GHLEE:2005:AS2303

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0200475
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • J. Meijeringh
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bewijs in hoger beroep met betrekking tot verontreiniging en nieuwbouwplannen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep dat werd ingesteld door twee appellanten tegen een eerder vonnis. De zaak draaide om de beoordeling van bewijs met betrekking tot verontreiniging die de nieuwbouwplannen van de appellanten zou kunnen beïnvloeden. Het hof benadrukte dat volgens artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verklaring van een partij-getuige, op wie de bewijslast rust, geen bewijs kan opleveren zonder aanvullende sterke bewijzen die de geloofwaardigheid van die verklaring ondersteunen. De verklaring van appellant 1 werd in dit licht beoordeeld.

Tijdens de procedure werden verschillende getuigen gehoord, waaronder de echtgenote van appellant 1, een notaris en andere getuigen. De verklaringen van deze getuigen werden vastgelegd in processen-verbaal. Het hof constateerde dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om de stellingen van de appellanten te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de getuigen niet bijdroegen aan het bewijs dat de verontreiniging aan de nieuwbouwplannen in de weg stond. De verklaringen werden als onvoldoende gemotiveerd en niet deskundig beschouwd.

Het hof concludeerde dat appellant 1 niet geslaagd was in de bewijsopdracht die hem was opgelegd in een eerder tussenarrest. Hierdoor werd de vordering van de appellanten afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep en veroordeelde de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, die werden begroot op een totaalbedrag van Euro 986,80 aan verschotten en Euro 4.917,-- aan salaris voor de procureur. Het arrest werd uitgesproken op 12 januari 2005.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 januari 2005
Rolnummer 0200475
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr D.K. Greveling,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J. Werle,
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 oktober 2003 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan het hem bij voormeld tussenarrest opgedragen bewijs heeft partij [appellant 1] zichzelf, zijn echtgenote [getuige 2], notaris [getuige 3] en de heren [getuige 4] en [getuige 5] als getuigen doen horen. In contra-enquête is makelaar [getuige 6] als getuige gehoord.
De verklaringen van de getuigen zijn vastgelegd in processen-verbaal.
[appellanten] hebben een conclusie na enquête genomen, waarna [geïntimeerde] een memorie na enquête heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest. In het proces-dossier van [appellanten] ontbreken de processen verbaal van getuigenverhoor d.d.10 februari 2004 en d.d. 27 april 2004.
De verdere beoordeling
1. Het hof stelt vast dat partij [geïntimeerde] in januari 2004 is overleden en deswege niet als getuige kon worden gehoord.
2. Om proceseconomische redenen zal het hof eerst bezien of [appellant 1] geslaagd is in de hem in voormeld tussenarrest onder b. gegeven bewijsopdracht, te weten dat de geconstateerde verontreiniging aan de plannen tot nieuwbouw op een andere plek dan waarop de bestaande woning was gesitueerd, in de weg staat.
3. Bij de beoordeling van het bewijs tekent het hof aan dat uit art. 164 lid 2 Rv volgt dat hetgeen door een partij-getuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard geen bewijs te zijnen voordele kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij die partij-verklaring (voldoende) geloofwaardig maken. De verklaring van [appellant 1] dient tegen die achtergrond te worden beoordeeld.
4. Het hof stelt vast dat hetgeen de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard, op geen enkele wijze bijdraagt aan het hiervoor onder overweging 2 bedoelde probandum. Hetgeen de getuigen [getuige 5] en [getuige 2] terzake hebben verklaard is niet meer dan hun eigen - niet nader gemotiveerde en niet op gebleken specifieke deskundigheid berustende - mening. De getuige [getuige 5] maakt - nadat hij als zijn mening heeft geventileerd dat de verontreiniging aan de plannen die [betrokkene] met het perceel had, in de weg zou staan, melding van correspondentie van de gemeente, waaruit juist het tegendeel lijkt te volgen. Hetgeen de partij-getuige [appellant 1] terzake heeft verklaard is niet meer dan een conclusie die hij zelf heeft getrokken naar aanleiding van een opmerking die beweerdelijk door een gemeenteambtenaar zou zijn gemaakt. Wat daar verder ook van zij, het aanvullende bewijs voldoet niet aan het hiervoor onder rechtsoverweging 3 geformuleerde criterium, zodat de partij-verklaring geen bewijs ten voordele van [appellanten] kan opleveren.
5. Nu stukken van overtuiging (bijvoorbeeld afkomstig van de betrokken gemeente) niet door [appellant 1] zijn overgelegd is het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen - en derhalve zonder acht te slaan op de bij laatste memorie door [geïntimeerde] overgelegde productie - van oordeel dat [appellant 1] niet in het hem onder b. in het tussenarrest opgedragen bewijs geslaagd is. Dat leidt op zich reeds tot de conclusie dat de vordering ook aan [appellant 1] terecht is ontzegd.
6. Aan beoordeling van het bij bedoeld tussenarrest onder a. opgedragen bewijs behoeft derhalve niet meer te worden toegekomen.
De slotsom.
7. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris 5,5 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 986,80,-- aan verschotten (inclusief Euro 116,80 aan getuigentax) en Euro 4.917,-- aan salaris voor de procureur.
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 januari 2005.