ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3361

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300475
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bax-Stegenga
  • A. Meijeringh
  • J. de Bock
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming koopovereenkomst en eigendomsoverdracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 januari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de nakoming van een koopovereenkomst van 7 juli 1982. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. F. van der Hoef, vorderde nakoming van de koopovereenkomst voor een woonhuis aan [adres 1]. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door procureur mr. F.P. van Dalen, stelde echter dat hij geen eigenaar was van het koopobject, aangezien het eigendom op dat moment bij zijn zoon [de zoon] berustte. Het hof overwoog dat de rechtsvordering van de appellant tot nakoming van de koopovereenkomst niet kon slagen, omdat de nakoming onmogelijk was. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van de appellant afstuitte op het feit dat de geïntimeerde niet bevoegd was om het woonhuis over te dragen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 9 juli 2003, waarin de rechtbank de vorderingen van de appellant had afgewezen. De appellant werd in de proceskosten veroordeeld, en het hof verklaarde hem niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis van 26 september 2001. De uitspraak benadrukt het belang van eigendom bij de overdracht van onroerend goed en de vereisten voor een geldige levering.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 januari 2005
Rolnummer 0300475
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr F. van der Hoef,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr F.P. van Dalen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 26 september 2001 en 9 juli 2003 door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 oktober 2003 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 oktober 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis gewezen door de Rechtbank Leeuwarden d.d. 9 juli 2003 alsmede
I. geïntimeerde te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het ten dezen te wijzen arrest, medewerking te verlenen aan transport van de onroerende zaak staande en gelegen te [adres 1], kadastraal bekend gemeente [naam gemeente], sectie B nummer [nummer 1], groot 15 are 70 centiare alsmede een nabijgelegen perceel weiland, uitmakende een op kennelijke wijze afgebakend gedeelte ter grootte van ongeveer 90 are van het perceel, kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] sectie B nummer [nummer 2], onder verbeurte van een dwangsom van Euro 1.134,45 (f 2.500,--) per dag voor elke dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft waarbij het totaal bedrag aan verbeurde dwangsommen wordt gesteld op Euro 22.689,01 (f 50.000,00)
II. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van Euro 2.268,90 (f 5.000,00) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dezer inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
III. geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten in beide instanties waaronder begrepen de kosten terzake beslaglegging."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de door appellant ingestelde grieven af te wijzen en om het vonnis van de Rechtbank d.d. 9 juli 2003 te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van de hoge beroep procedure."
Voorts heeft ieder der partijen een akte genomen
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen tegen het vonnis van 9 juli 2003.
De beoordeling
1. Nu de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2.1 t/m 2.9 van het tussenvonnis d.d. 26 september 2001 noch door grieven noch anderszins is bestreden, zal ook het hof van die feiten hebben uit te gaan.
2. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis d.d. 26 september 2001. Om deze reden zal hij niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep tegen dit tussenvonnis.
3. Het gaat in deze zaak in essentie om het volgende.
3.1. Partijen hebben op 7 juli 1982 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verkocht het woonhuis aan de [adres 1] tegen een koopsom van f 50.000,-- (hierna: "de eerste koopovereenkomst"). Partijen zijn geen datum van levering overeengekomen.
3.2. Op 7 juli 1982 was niet [geïntimeerde] eigenaar van het woonhuis [adres 1], maar zijn zoon [de zoon]. Het was, gezien de koopovereenkomst van (eveneens) 7 juli 1982 tussen [geïntimeerde] en zijn zoon (hierna: "de tweede koopovereenkomst"), echter de bedoeling dat [geïntimeerde] tegen betaling van een koopsom van f 60.000,-- de eigendom van het woonhuis c.a. zou verwerven, zodat hij zijn verplichting tot levering aan [appellant] uit hoofde van de eerste koopovereenkomst na zou kunnen komen. Ook bij de tweede koopovereenkomst zijn partijen geen datum van levering overeengekomen.
3.3. Voorts is er op 7 juli 1982 een overeenkomst gesloten tussen [geïntimeerde] en zijn zoon ([de zoon]), volgens welke [geïntimeerde] de aan hem in eigendom toebehorende boerderij aan [adres 2] tegen betaling van een koopsom van f 140.000,-- aan [de zoon] heeft verkocht. Ook bij deze overeenkomst is geen datum van levering bepaald.
3.4. Geen van de drie koopovereenkomsten is ten uitvoer gebracht.
3.5. Bij aangetekende brief d.d. 8 december 1999 heeft [appellant] van [geïntimeerde] nakoming van de eerste koopovereenkomst gevorderd door hem te sommeren mee te werken aan het transport van het woonhuis aan [adres 1].
4. Het hof overweegt dat, indien er - veronderstellenderwijs - van zou moeten worden uitgegaan dat één of meer grieven van [appellant] doel treffen, en indien als gevolg daarvan het beroepen vonnis niet in stand zou kunnen blijven, de devolutieve werking van het appel met zich brengt dat het hof gehouden is de in eerste aanleg niet behandelde of verworpen, en in appel niet prijsgegeven stellingen en/of weren van [geïntimeerde] te onderzoeken, zelfs indien - zoals hier - niet (voorwaardelijk) incidenteel is geappelleerd. Om procestechnische redenen zal het hof daarom thans eerst ingaan op het verweer dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gevoerd, inhoudende dat [geïntimeerde] niet in staat is om het woonhuis in eigendom over te dragen aan [appellant], omdat hij geen eigenaar van het woonhuis is (conclusie van antwoord in conventie, sub 19).
5. Het hof stelt voorop dat voor overdracht van een goed vereist wordt een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken (art. 3:84 lid 1 BW).
6. Het hof overweegt dat nu tussen partijen in confesso is dat [geïntimeerde] geen eigenaar van het koopobject [adres 1] is, dit onontkoombaar tot het gevolg leidt dat de rechtsvordering van [appellant], die uitsluitend strekt tot nakoming van de koopovereenkomst van 7 juli 1982, dient te worden afgewezen, omdat die nakoming onmogelijk is (zie onder meer HR 27 juni 1997, NJ 1997, 641). Hierop stuit de vordering van [appellant] af.
7. Het vonnis d.d. 9 juli 2003 dient - op de gronden hierboven vermeld - te worden bekrachtigd. De grieven van [appellant] - wat hier verder ook van zij - kunnen daarom buiten behandeling blijven.
De slotsom
8. Al hetgeen voor het overige is aangevoerd kan verder onbesproken blijven.
9. [appellant] zal in het hoger beroep tegen het tussenvonnis d.d. 26 september 2001 niet ontvankelijk worden verklaard. Het eindvonnis d.d. 9 juli 2003 dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld (tarief III, 1,5 punt)
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis d.d. 26 september 2001;
bekrachtigt het eindvonnis d.d. 9 juli 2003;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 245,-- aan verschotten en Euro 1.737,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Bax-Stegenga, voorzitter, Meijeringh en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 januari 2005.