ECLI:NL:GHLEE:2005:AS4680

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 702/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht onthouden zelfstandigenaftrek aan belanghebbende door inspecteur

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek aan de belanghebbende heeft onthouden. De belanghebbende had voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) opgelegd gekregen, waarbij het belastbaar inkomen aanvankelijk was vastgesteld op ƒ 101.026,--. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot ƒ 81.467,--, maar de zelfstandigenaftrek werd niet verleend. De belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend.

De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 20 augustus 2003 bij het gerechtshof werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2004, waarbij de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd het onderzoek heropend om aanvullende informatie te verkrijgen over de door de belanghebbende opgevoerde uren. De belanghebbende stelde dat hij in totaal 1275 uren aan zijn onderneming had besteed, terwijl de inspecteur van mening was dat de onderneming feitelijk tot 1 april 2000 was gedreven en dat slechts de uren tot die datum in aanmerking genomen konden worden.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde uren. De urenstaat was niet dagelijks bijgehouden en was gebaseerd op niet-overgelegde notities, waardoor de betrouwbaarheid in twijfel werd getrokken. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij in het jaar 2000 ten minste 1225 uren aan het drijven van zijn onderneming had besteed, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de zelfstandigenaftrek. Daarom werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

De uitspraak werd op 2 februari 2005 gedaan en de proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer G.M. van der Meer, in aanwezigheid van de griffier M. Hiemstra.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 702-03 28 januari 2005
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen van
ƒ 101.026,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 23 juli 2003 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.467,--.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlage), dat op 20 augustus 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief ( met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 19 september 2003, heeft de belanghebbende dit beroepschrift aangevuld met de gronden van het beroep.
1.4. De inspecteur heeft op 16 oktober 2003 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 19 augustus 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de heer A namens de belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.6. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Tevens heeft hij een urenlijst overgelegd.
1.7. Op 1 oktober 2004 heeft het gerechtshof partijen ingelicht dat het ter zitting gesloten onderzoek wordt heropend om de inspecteur onder andere in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de ter zitting overgelegde urenlijst en de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de daadwerkelijk door hem in loondienst gewerkte uren.
1.8. Op 28 oktober 2004 heeft het gerechtshof zowel van de belanghebbende als van de inspecteur een schriftelijke reactie ontvangen. Bij brief van 25 november 2004 heeft de belanghebbende gereageerd op de schriftelijke reactie van de inspecteur. Bij brieven van 23 november 2004 en 15 december 2004 heeft de inspecteur gereageerd op de van de belanghebbende afkomstige stukken. Partijen hebben steeds afschriften ontvangen van de door de wederpartij ingediende stukken.
1.9. Zowel de belanghebbende als de inspecteur hebben het gerechtshof vervolgens toestemming verleend om zonder nadere zitting op het beroep te beslissen.
1.10. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende, geboren op .. november 19.., heeft per 10 april 2000 zijn schildersbedrijf overgedragen aan de heer B te L. In de jaarstukken betreffende het jaar 2000 wordt aangegeven dat de belanghebbende zijn onderneming per 1 april 2000 heeft gestaakt.
2.2. Per 10 april 2000 is de belanghebbende in loondienst getreden bij het schildersbedrijf van de heer B. Deze dienstbetrekking heeft geduurd tot 31 oktober 2000. Per 13 november 2000 is de belanghebbende in loondienst getreden bij C.
2.3. De belanghebbende heeft ter zake van zijn dienstbetrekking bij het schildersbedrijf van B voor circa 28 weken van 37,5 uur salaris uitbetaald gekregen. Bij C heeft de belanghebbende naar eigen opgaaf circa 10 weken van 40 uur gewerkt.
2.4. De inspecteur heeft aan de belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen ten bedrage van ƒ 101.026,--. Daarbij heeft hij – naast enkele thans niet relevante correcties – de door de belanghebbende in zijn aangifte opgenomen zelfstandigenaftrek niet verleend. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur het belastbare inkomen verminderd tot een bedrag van ƒ 81.467,--, doch heeft daarbij geen zelfstandigenaftrek verleend.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur aan de belanghebbende terecht de zelfstandigenaftrek heeft onthouden.
3.2. De belanghebbende is van mening dat de door hem ná 1 april 2000 gemaakte uren ten behoeve van de (problematische) afwikkeling van de overdracht van zijn onderneming mee dienen te tellen ter bepaling van de aan zijn onderneming bestede uren. De in totaal aan zijn onderneming bestede uren heeft hij aldus becijferd op 1275 uren. De totaal aan zijn dienstbetrekking bestede uren heeft hij berekend op 1002 uren: 16 weken van 37,5 uur bij B en 10 weken van 40 uur bij C. De belanghebbende voldoet derhalve aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zelfstandigenaftrek.
3.3. De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de belanghebbende zijn onderneming feitelijk tot 1 april 2000 heeft gedreven. Slechts de tot die datum gemaakte uren kunnen in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de aan de onderneming bestede uren. Subsidiair is de inspecteur van opvatting dat de belanghebbendes urenoverzicht, dat is afgeleid uit notities, hem niet aannemelijk voorkomt. Zo acht hij de onder de punten 1, 3, 7, 9, 10, 12 tot en met 17 vermelde uren niet (volledig) aannemelijk gemaakt en zijn de onder 18 tot en met 20 vermelde uren zijns inziens ten onrechte in het overzicht opgenomen. Zijn meer subsidiaire standpunt dat niet wordt voldaan aan het zogenoemde grotendeelscriterium, heeft de inspecteur bij brief van 23 november 2004 laten vallen.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen in de van hen afkomstige stukken alsmede mondeling ter zitting zijn aangevoerd .
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge artikel 44m, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, een zelfstandigenaftrek toegepast indien gedurende het kalenderjaar de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 22, grotendeels, doch voor ten minste 1225 uren, in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming.
4.2. Op belanghebbende rust – bij betwisting door de inspecteur – de last aannemelijk te maken dat in het jaar 2000 ten minste 1225 uren zijn besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van zijn onderneming voor de toepassing van de door hem geclaimde zelfstandigenaftrek.
4.3. Ter zake van zijn bewijslast verwijst belanghebbende naar de urenstaat. Deze urenstaat is niet dagelijks bijgehouden, maar - zoals het hof begrijpt - achteraf opgemaakt en gebaseerd op (niet overgelegde of ter inzage gegeven) notities in de agenda, losse notities en diverse nota’s, waardoor die urenstaat aan betrouwbaarheid inboet. Gelet op hetgeen de inspecteur heeft opgemerkt over het aantal op de urenlijst vermelde productieve uren van 573, onder andere in relatie tot het uurtarief (in een schildersbedrijf), is het hof van oordeel dat die uren slechts tot het door de inspecteur geaccepteerde aantal van 373 aannemelijk zijn gemaakt. De belanghebbende heeft aan de door hem opgevoerde uren geen nadere specificatie ten grondslag gelegd. Nu de belanghebbende zijn aan de onderneming bestede uren heeft becijferd op 1275 uren en op grond van vorenoverwogene reeds 200 uren niet in aanmerking kunnen worden genomen, acht het hof de belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij in het jaar 2000 ten minste 1225 uren heeft besteed aan het drijven van zijn onderneming, zodat hij reeds hierom geen recht heeft op zelfstandigenaftrek.
4.4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 28 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde
raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 2 februari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.