ECLI:NL:GHLEE:2005:AS5560
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en rendementsgrondslag bij successierecht in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 4 februari 2005, staat de vraag centraal of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) over het jaar 2001 de materiële belastingschuld aan successierecht, voortvloeiend uit verkregen erfenissen, in aanmerking had moeten nemen bij het bepalen van de rendementsgrondslag. De belanghebbende ontving in 2001 twee erfenissen, voornamelijk bestaande uit aandelen, maar ontving geen aanslag in het successierecht. Bij de aangifte voor de IB/PV werd een geschatte schuld aan successierecht van € 375.322,- opgegeven, maar de inspecteur hield hier geen rekening mee bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, dat op € 18.875,- werd vastgesteld. De belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de inspecteur, die de aanslag handhaafde.
Het hof overweegt dat volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de rendementsgrondslag wordt bepaald door de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Echter, artikel 5.3 van de Wet IB 2001 sluit belastingverplichtingen, zoals successierecht, uit van de schulden die in aanmerking worden genomen. Het hof concludeert dat de wetgever bewust heeft gekozen om deze belastingschuld niet mee te wegen bij de rendementsgrondslag, ondanks de bezwaren van de belanghebbende over mogelijke dubbele belastingheffing. Het hof stelt vast dat er geen sprake is van dubbele heffing, aangezien de inkomstenbelasting en het successierecht verschillende belastingobjecten zijn. De belanghebbende kan zich niet beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat zijn situatie feitelijk verschilt van andere gevallen waarin wel een aanslag in de Successiewet is opgelegd en betaald.
Uiteindelijk verklaart het hof het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij het benadrukt dat de wet niet de ruimte biedt om de geschatte schuld aan successierecht in aanmerking te nemen bij de berekening van de rendementsgrondslag. De uitspraak van het hof is een bevestiging van de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de inkomstenbelasting en de behandeling van successierechten.