ECLI:NL:GHLEE:2005:AS5644

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400199
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meijeringh
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijzing van een vordering tot betaling van een finder's fee in het kader van een overeenkomst tussen Diligence en [appellante] B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin Diligence Noord-Nederland B.V. was toegewezen in haar vordering tot betaling van een finder's fee van Euro 5.000,--. De overeenkomst tussen partijen dateert van 26 juli 2000 en houdt in dat Diligence een vergoeding ontvangt bij het tot stand komen van een overname van een onderneming die door [appellante] zelf is aangedragen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen grief is opgeworpen tegen de vastgestelde feiten in het vonnis van de rechtbank, waardoor deze als uitgangspunt dienen voor de beoordeling in hoger beroep.

De appellante heeft in hoger beroep één grief ingediend, waarin zij betwist dat de activiteiten van Diligence onder de overeenkomst vallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de afspraken tussen partijen, zoals vastgelegd in de brief van 4 november 2001, ook de mogelijkheid omvatten dat Diligence een bedrag van Euro 5.000,-- kan factureren voor transacties die door [appellante] zelf zijn aangedragen. Het hof heeft de grief van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met de aanpassing dat de datum voor de wettelijke rente moet worden gewijzigd van 26 mei 2003 naar 2 februari 2004.

De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van [appellante], die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. De kosten zijn vastgesteld op Euro 241,-- aan verschotten en Euro 632,-- aan salaris voor de procureur. Het hof heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Diligence direct aanspraak kan maken op de betaling van de kosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 februari 2005
Rolnummer 0400199
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. F. van der Hoef,
tegen
Diligence Noord-Nederland B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Diligence,
procureur: mr. A. Woertman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 2 februari 2004 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 29 april 2004 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Diligence tegen de zitting van 12 mei 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis d.d. 2 februari 2004 onder nummer 120353 CV EXPL 03-1504 door de Rechtbank te Assen - Sector Kanton - locatie Assen tussen partijen gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans haar deze te ontzeggen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Diligence verweer gevoerd met als conclusie:
"1. Te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep;
2. [appellante] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep;
3. Een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen. De grief luidt:
"Grief
Ten onrechte heeft de kantonrechter onder 4.3 in het vonnis van 2 februari 2004 geoordeeld dat het totaal aan activiteiten van Diligence wel degelijk te vatten is onder de overeenkomst van 26 juli 2000 tengevolge waarvan aan Diligence een "finders fee" toekomt."
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 2 van het beroepen vonnis is geen grief opgeworpen, zodat in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, welke feiten het hof, voor zover thans van belang, in r.o. 3 zal herhalen, tevens rekening houdende met hetgeen in r.o. 2 zal worden overwogen, alsmede met aanvulling van enige feiten, die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. Blijkens de gedingstukken is tussen partijen niet in geschil dat zij partij zijn bij de op 26 juli 2000 gesloten overeenkomst. Uit de als prod. D bij inleidende dagvaarding door Diligence overgelegde brief d.d. 26 juli 2000, welke brief blijkens de slotformule van de brief en de zich aan de voet van de brief bevindende voorgedrukte tekst door [voorganger Dilligence] aan [appellante] is gericht, kan worden afgeleid dat bedoelde overeenkomst destijds is aangegaan door [voorganger Dilligence], handelende onder de naam 'Diligence', en [appellante]. Het hof houdt het er daarom voor, dat [voorganger Dilligence], hierna eveneens te noemen Diligence, op enigerlei wijze door Diligence (Noord Nederland BV) in haar rechten en verplichtingen uit bedoelde overeenkomst is opgevolgd.
3. In hoger beroep wordt van het volgende uitgegaan:
(i) Diligence en [appellante] zijn op 26 juli 2000 een overeenkomst aangegaan tot 1 januari 2001.
(ii) De overeenkomst is neergelegd in de hiervoor genoemde brief d.d. 26 juli 2000, door Diligence aan [appellante] gericht, welke brief [appellante] op 6 september 2000 voor akkoord heeft getekend.
(iii) Vorenbedoelde brief vermeldt onder meer:
'Wij zijn overeengekomen dat aan Diligence (...) door [appellante] een zgn. finder's fee betaald zal worden ad Euro 10.000 exclusief BTW in het geval een overnametransactie tot stand zal komen tussen een door Diligence geïntroduceerde en ter overname aangeboden kandidaat (onderneming) en [appellante] BV of één van haar groepsmaatschappijen.'
(iv) Blijkens een door Diligence aan [appellante] gerichte brief d.d. 2 januari 2001 (prod. E bij inleidende dagvaarding) is de overeenkomst met ingang van 1 januari 2001 voortgezet.
(v) Een door Diligence aan [medewerker appellante] van [appellante] gericht faxbericht d.d. 4 november 2001 (prod. F bij inleidende dagvaarding) vermeldt onder meer:
'Naar aanleiding van onze discussie in de auto over de finder's fee, wil ik graag mijn mening hierover geven, ter verdere discussie.
(...)
Met de transactie [transactie] te Almere werd er getornd aan de gemaakte afspraak. Ik ben toen akkoord gegaan met de afspraak om in dat geval akkoord te gaan met een finder's fee van Euro 5.000,-- in plaats van de afgesproken Euro 10.000. Dit ondanks het feit, dat deze transactie voor mij tot nog toe de meeste werkzaamheden heeft gegeven.
Nu heeft de discussie zich toegespitst op het verlagen van de finder's fee voor kleine bedrijven (...) naar Euro 5.000. Voor de grote bedrijven blijft dit Euro 10.000.
(...)
Daarnaast wil ik opmerken, dat ik voor een groot aantal projecten gewerkt heb, die helaas (nog) niet succesvol geweest zijn.
(...)
Ik heb hiervoor werkzaamheden uitgevoerd en kosten gemaakt, maar zal hiervoor niet gecompenseerd worden.
Dit hoeft geen probleem te zijn, indien ik voor de succesvolle transacties een finder's fee ontvang van Euro 10.000 (of Euro 5.000 indien de bedrijven door u aangedragen worden).
(...)
Ik stel dan ook voor de bestaande afspraken te handhaven.'
De vordering en de beslissing in eerste aanleg:
4. Diligence heeft als oorspronkelijk eiser gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] te veroordelen te betalen de som van Euro 5.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van het te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
5. De kantonrechter heeft de vordering van Diligence toegewezen met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente is toegewezen te rekenen vanaf 26 mei 2003, zijnde de dag van de inleidende dagvaarding.
Met betrekking tot de grief:
6. [appellante] heeft aanvankelijk bij conclusie van antwoord aan haar verweer dat zij het door Diligence gevorderde bedrag niet verschuldigd is, de stelling ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een introductie door Diligence van [betrokkene], alsmede de stelling dat evenmin sprake is van werkzaamheden, door Diligence ter zake van de overneming van [betrokkene] verricht. Diligence heeft laatstbedoelde stelling gemotiveerd bestreden. Bij memorie van grieven heeft [appellante] deze stelling niet langer gehandhaafd.
7. Het hof dient derhalve te onderzoeken of Diligence aanspraak kan maken op het gevorderde bedrag van Euro 5.000,--, hoewel te dezen niet van een introductie door Diligence van [betrokkene] sprake is. In de eerste plaats constateert het hof dat zijdens [appellante] niet is gesteld, ook niet in de toelichting op de grief, dat de door Diligence verrichte werkzaamheden niet in het kader van de overeenkomst d.d. 26 juli 2000 zijn geschied, zodat het hof ervan zal uitgaan dat bedoelde werkzaamheden in het kader daarvan hebben plaatsgevonden. Voorts constateert het hof dat [appellante] niet heeft gesteld dat partijen een afspraak omtrent het loon, specifiek de werkzaamheden, door Diligence ter zake van de overneming van [betrokkene] betreffend, hebben gemaakt.
8. Blijkens het faxbericht d.d. 4 november 2001, als bedoeld in r.o. 2 onder (v), hebben partijen een discussie gevoerd omtrent het loon voor de door Diligence ten behoeve van [appellante] te verrichten werkzaamheden. Daarbij heeft Diligence voorgesteld om de bestaande afspraken te handhaven, waartoe zij blijkens dat bericht niet alleen rekent het totstandkomen van een transactie ter overneming van een onderneming die zij als kandidaat daarvoor bij [appellante] heeft geïntroduceerd, maar ook het totstandkomen van een transactie ter overneming van een onderneming die [appellante] zelf als kandidaat heeft aangedragen, zoals te dezen ten aanzien van [betrokkene] het geval is. Volgens dat bericht zal in het eerste geval Euro 10.000 en in het laatste geval Euro 5.000,-- door Diligence kunnen worden gefactureerd. Niet is gesteld of gesteld dat [appellante] tegen deze weergave door Diligence van de tussen hen bestaande afspraken heeft geprotesteerd. Nu zij dat kennelijk heeft nagelaten, moet het hof ervan uitgaan dat tot de tussen Diligence en [appellante] bestaande afspraken ook behoort de afspraak, zulks in aanvulling van de overeenkomst van 26 juli 2000, dat Diligence een bedrag van Euro 5.000,-- kan factureren, indien een transactie tot stand komt ter overneming van een onderneming die [appellante] zelf als kandidaat heeft aangedragen en, waarbij Diligence ten behoeve van [appellante] werkzaamheden heeft verricht.
9. De grief faalt derhalve.
De slotsom:
10. Het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd met dien verstande dat het hof zal bepalen dat voor de zinsnede '26 mei 2003' in het dictum van het beroepen vonnis dient te worden gelezen '2 februari 2004'. Bedoelde zinsnede berust kennelijk op een misslag, aangezien de wettelijke rente is gevorderd te rekenen van de datum van het te wijzen vonnis, zijnde 2 februari 2004, zodat de wettelijke rente slechts vanaf laatstbedoelde datum toewijsbaar is. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Diligence. De kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat sedert 1 november 2004 geldt (tarief I; 1 pt. à Euro 632,--).
Beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat in het dictum van het beroepen vonnis de zinsnede '26 mei 2003' moet worden gelezen als '2 februari 2004';
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Diligence op Euro 241,-- aan verschotten en Euro 632,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Meijeringh, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 februari 2005.