ECLI:NL:GHLEE:2005:AS5696

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400106
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meijeringh
  • A. Zuidema
  • J. Breemhaar
  • M. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Caparis N.V. voor arbeidsongeval van werknemer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Caparis N.V. voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van een arbeidsongeval. [Appellant] was werkzaam bij Caparis en heeft op 26 april 2000 een ongeval gehad met een zaagmachine, waarbij zijn vingers ernstig verwond zijn geraakt. De kern van het geschil is of Caparis haar zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW heeft nageleefd, door te zorgen voor een veilige werkomgeving en adequate instructies te geven aan [appellant]. In eerste aanleg heeft de rechtbank Leeuwarden verschillende vonnissen uitgesproken, maar [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. Het hof heeft vastgesteld dat Caparis niet voldoende heeft aangetoond dat zij op de naleving van de gegeven instructies heeft toegezien, vooral gezien de concentratieproblemen van [appellant]. Het hof oordeelt dat Caparis in gebreke is gebleven in haar zorgplicht en vernietigt de vonnissen van de rechtbank. Caparis wordt aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] heeft geleden en moet de kosten van het geding vergoeden.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 februari 2005
Rolnummer 0400106
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr. C.M. Keuning, die tevens gepleit heeft,
tegen
Caparis N.V.,
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Caparis,
procureur: mr. P.S. van Zandbergen, die teven gepleit heeft.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de rolbeslissing gegeven op 20 augustus 2002, alsmede in de vonnissen uitgesproken op 7 januari 2003, 15 april 2003, 16 september 2003 en 25 november 2003 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 februari 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van Caparis tegen de zitting van 3 maart 2004.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen de hierboven genoemde vonnissen van de Rechtbank te Leeuwarden, sector kanton d.d. 7 januari 2003, 15 april 2003, 16 september 2003 en 25 november 2003, onder zaak-/rolnummer 110582/CV EXPL 02-2477, tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende alsnog voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te verklaren voor recht dat Caparis N.V. aansprakelijk is voor de door [appellant] tengevolge van het aan hem overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade, met veroordeling van Caparis N.V. in de kosten van beide instanties.
[appellant] heeft een memorie van grieven met vier producties genomen met als conclusie:
"tot persistit."
Bij memorie van antwoord is door Caparis verweer gevoerd met als conclusie:
"de vonnissen waarvan beroep te bevestigen en [appellant] als appellant niet-ontvankelijk te verklaring in zijn hoger beroep, althans hem zijn vorderingen in hoger beroep te ontzeggen c.q. af te wijzen, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, partij [appellant] onder overlegging van een pleitnota.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft veertien grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 4 van het genoemde vonnis van 7 januari 2003 is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, welke het hof, voor zover thans van belang, hierna zal herhalen met aanvulling van enkele feiten die eveneens in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. Bedoelde vaststaande feiten zijn de volgende:
(i) [appellant] is op 6 april 2000 met de Stichting Werkwijzer een arbeidsovereenkomst aangegaan.
(ii) Op grond van deze overeenkomst is hij door deze stichting gedetacheerd bij de rechtsvoorganger van Caparis, DSW, hierna eveneens te noemen Caparis, om werkzaamheden op haar afdeling houtbewerking te verrichten. Caparis exploiteert een sociale werkplaats.
(iii) [appellant] is op 26 april 2000 in de uitoefening van de werkzaamheden voor Caparis een ongeval overkomen. De vingers van zijn rechterhand zijn op enigerlei wijze met het zaagblad van de zaagmachine, waarmee hij op dat moment werkte, hierna te noemen de zaagmachine, in aanraking gekomen, waardoor zijn wijsvinger en middelvinger ernstig zijn verwond. [appellant] moest plankjes zagen ten behoeve van vogelhuisjes die tentoongesteld zouden worden. Hij had de opdracht gekregen drie plankjes tegelijk te zagen.
(iv) Een intakeverslag d.d. 3 april 2000 (prod. 3 bij akte van Caparis d.d. 7 oktober 2003) vermeldt omtrent de persoon van [appellant] onder meer:
"8. Persoonlijk functioneren
(...)
Psychische beperkingen heeft moeite met concentratie"
(v) Een door Arboned Noord-Oost Nederland, aan de gemachtigde van [appellant] gerichte brief d.d. 11 maart 2004, welke is ondertekend door [hoger veiligheidskundige], hoger veiligheidskundige, (prod. 4 bij memorie van grieven) vermeldt omtrent de zaagmachine onder meer:
"2. Zo op het oog van de foto's en beschrijving is dit een goede gebruikelijke houtcirkelzaag.
(...)
9. Een houtcirkelzaag van dit type is niet 100% veilig omdat het gevaar (= de ronddraaiende zaag met scherpe zaagtanden) niet volledig is afgeschermd. Het veilig werken wordt vooral door de werkwijze bepaald. Daarom staan in alle instructie dat de bediener vakbekwaam moet zijn en zijn/haar handen/vingers altijd gesloten moet houden en nooit met gespreide of gestrekte vingers mag werken. De machine wordt daardoor niet veiliger maar het accent komt dan vooral te liggen bij de werkmethode van de werknemer. De mens als veiligheidsfactor is de meest onbetrouwbare factor omdat een kleine "onoplettendheid, afleiding, concentratieverlies of iets dergelijks gelijk een groot risico zijn voor de mens zelf omdat de gevaarsbron (het zaagblad) continue aanwezig is."
(vi) [direct leidinggevende], de direct leidinggevende van [appellant], heeft als getuige in eerste aanleg (proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 juni 2003) onder meer verklaard:
"Destijds was ik leermeester van [appellant]. Ik heb [appellant] geïnstrueerd ten aanzien van de zaagmachine waar het hier om gaat en hem uitgelegd hoe de plankjes gezaagd moesten worden voor de vogelhuisjes. [appellant] was niet gewend om met deze machine te werken. De eerste twee dagen heb ik hem zeer intensief begeleid, wel een paar uur per dag. Zo stond hij bijvoorbeeld verkeerd voor de machine en maakte nog niet de juiste handbewegingen. Na enige dagen echter had ik voldoende vertrouwen in zijn werkwijze om het toezicht aanzienlijk te beperken. Het ging steeds om hetzelfde werk, te weten het zagen van drie plankjes in een maatvoering van 13,5 bij 13,2 cm. Ik had [appellant] uitgelegd dat het zagen van een plankje per keer meer risico inhoudt omdat je dan dichter met je vingers bij het zaagblad kunt komen dan wanneer de vingers op een stapeltje van drie plankjes rusten.
(...)
Ik toon u een duwhout (een plankje van circa 5 bij 20 cm met daarop geschroefd een oranje ijzeren handvat). Met dit duwhout kunnen de resten ter rechter zijde van het zaagblad worden weggeduwd door de medewerker. Ook bij deze zaagmachine hoort een dergelijk duwhout. Men hoeft dus niet met de (rechter)hand afvalhout weg te vegen. Ik heb [appellant] echter niet zelf met dit duwhout zien werken. Ik voeg daaraan toe dat er maar heel weinig hout bij deze zaagactie vrij kwam, zodat in mijn bijzijn de praktijk was om na het zagen van enige tientallen plankjes de machine stil te zetten en het afvalhout weg te vegen met de hand of met een hout. (...). Hoewel ik niet bij het ongeval aanwezig ben geweest, geeft de wijze waarop de rechterhand is beschadigd mij aanleiding te veronderstellen dat - tegen de instructies in - [appellant] met zijn rechterhand aan de rechterzijde, vanuit zijn positie gezien, afvalhout heeft weggeveegd terwijl de machine nog draaide, met als gevolg dat hij ongelukkigerwijs met die hand in het zaagblad is gekomen."
Kern van het geschil:
3. De kern van het geschil tussen partijen behelst de vraag of Caparis de op grond van art. 7:658 leden 1 en 4 BW op haar rustende verplichting is nagekomen om, kort gezegd, datgene te doen dat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven hebben de strekking het geschil tussen partijen in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
5. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat de zaagmachine voor wat haar constructie of onderhoud betreft niet voldeed aan de eisen die daaraan ten tijde van het ongeval uit oogpunt van veiligheid konden worden gesteld, zal het hof slechts onderzoeken of Caparis [appellant], mede gelet op zijn persoon, zodanig ten aanzien van het werken met de zaagmachine heeft geïnstrueerd en op de naleving van de gegeven instructies heeft toegezien als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
6. Het hof constateert dat uit de gedingstukken van beide partijen is af te leiden dat de toedracht van het ongeval weliswaar niet nauwkeurig is vast te stellen, maar wel dat het ongeval hetzij tijdens het zagen hetzij bij het verwijderen van afvalresten heeft plaatsgevonden. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Caparis te kennen gegeven dat zij het meest waarschijnlijk acht dat het ongeval bij het verwijderen van afvalresten heeft plaatsgevonden. Het hof zal daarom eerst onderzoeken, of Caparis aan haar zorgverplichting in die fase van de door [appellant] te verrichten werkzaamheden heeft voldaan.
7. Wordt veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat de mondelinge instructie van [appellant] zijdens Caparis ten aanzien van het verwijderen van afvalresten voldoende is geweest - geconstateerd moet worden dat een schriftelijke instructie heeft ontbroken -, dan heeft Caparis naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd gesteld dat zij op de naleving van de gegeven instructies heeft toegezien. Getuige [direct leidinggevende] heeft verklaard dat hij na enige dagen voldoende vertrouwen had in de werkwijze van [appellant] om zijn toezicht aanzienlijk te beperken, zodat van de intensieve één-op-één begeleiding waarvan Caparis in zijn algemeenheid rept (memorie van antwoord nr. 9) kennelijk op dit punt geen sprake is geweest. Niet is gesteld of gebleken dat [direct leidinggevende], nadat hij zijn toezicht aanzienlijk had beperkt, er nog op heeft toegezien dat [appellant] op het punt van het verwijderen van de afvalresten de verondersteld gegeven instructie dat de zaagmachine eerst moest worden uitgezet alvorens de afvalresten te verwijderen, placht na te leven. Voor een dergelijk toezien was naar het oordeel van het hof te meer reden daar [appellant] blijkens het intakeverslag moeite had met concentratie en veelvoudig repeterende werkzaamheden als het afzagen van telkens drie plankjes waartoe [appellant] opdracht had gekregen, naar algemeen bekend is, tot een vermindering van de concentratie leiden. Aangezien Caparis naar het oordeel van het hof niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij op de naleving van de gegeven instructies op dit onderdeel heeft toegezien, gaat het hof voorbij aan het door haar gedane bewijsaanbod.
8. Naar het oordeel van het hof leidt het vorenstaande tot de conclusie dat Caparis de op grond van art. 7:658 leden 1 en 4 BW op haar rustende verplichting in dit opzicht niet is nagekomen. Het hof ziet daarom geen grond om thans nog te onderzoeken of Caparis voor wat de feitelijke werkzaamheden (het zagen van de plankjes) betreft voldoende instructies heeft gegeven en op de naleving ervan door [appellant] heeft toegezien
De slotsom
9. De vonnissen waarvan beroep moeten worden vernietigd. Caparis moet als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep worden veroordeeld. De kosten van het geding in hoger beroep zullen worden berekend naar tarief II van het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat sedert 1 november 2004 geldt (3 pt. à Euro 894,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat Caparis aansprakelijk is voor de door [appellant] ten gevolge van het aan hem overkomen ongeval geleden en nog te lijden te schade;
veroordeelt Caparis in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op Euro 159,56 aan verschotten en Euro 607,50 aan salaris voor de gemachtigde;
in hoger beroep op Euro 324,78 aan verschotten en Euro 2.682,-- aan salaris voor de procureur.
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
euro 362,59 aan verschotten en Euro 3.289,50 voor salaris voor de gemachtigde, respectievelijk procureur, op rekeningnummer: 19.23.06.103 t.n.v. DS 541, MVJ Arrondissement Leeuwarden, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Meijeringh, voorzitter, Zuidema en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 9 februari 2005.