Parketnummer: 24-001172-04
Arrest d.d. 21 januari 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 22 juli 2004 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-070138-03 en 18-070472-03 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een maatregel en heeft voorts op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, een en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 28 juli 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 7 januari 2005 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen, waaruit de inhoud van de tenlasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring
zaak A:
hij op 6 februari 2003, te Veendam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres], immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk in die woning [adres] textiel op/tegen een in die woning staande bank gelegd en vervolgens met behulp van een aansteker dat textiel in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de in die woning aanwezige goederen en woningen die deel uit maakten van de flat, waarvan ook genoemde woning [adres] deel uit maakte, te duchten was;
zaak B, feit 1:
hij op 30 september 2003 in de gemeente Veendam en/of Menterwolde tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis meermalen in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht of door die [slachtoffer 1] in haar mond laten nemen en zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer 1] -die toen op een fiets reed- aan haar fiets hebben getrokken en aldus tot stilstand hebben gebracht en vervolgens aan die fiets hebben getrokken, waardoor die [slachtoffer 1] niet verder kon fietsen en die
[slachtoffer 1] hebben vastgepakt en in de richting van en in een bos hebben geduwd en hebben toegevoegd: "Je moet meekomen anders steek ik een mes tussen je ribben" en "Zal ik het mes laten zien" en "Je moet meewerken, anders steek ik je neer. Ik heb geen moeite om iemand te verkrachten";
zaak B, feit 2:
hij op 25 oktober 2003 in de gemeente Veendam en/of Menterwolde tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte's mededader zijn penis en een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en hebbende verdachte zijn penis meermalen in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht of door die [slachtoffer 2] in haar mond laten nemen en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer 2] -die toen op een fiets reed- aan haar fiets hebben getrokken en aldus tot stilstand hebben gebracht en vervolgens het stuur van de fiets van die [slachtoffer 2] hebben vastgehouden en terwijl die [slachtoffer 2] probeerde op te stappen haar hebben tegengehouden en aldus hebben verhinderd dat die [slachtoffer 2] verder kon fietsen en heeft verdachte die [slachtoffer 2] verteld dat hij een pistool met geluiddemper onder zijn jas had en daarbij een beweging onder zijn jas heeft gemaakt alsof zich daar een pistool bevond en heeft verdachte die [slachtoffer 2] opgetild en in de richting van en in een bos geduwd en heeft verdachtes mededader tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij een 9 mm wapen bij zich had, met geluiddemper, en hebben verdachte en verdachtes mededader die [slachtoffer 2] verteld dat ze haar zouden neerschieten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
zaak B, feit 1 en feit 2 telkens:
medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Bij de bepaling van na te melden straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede op de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft het hof met het volgende rekening gehouden.
Verdachte heeft samen met anderen brand gesticht in een woning, die deel uitmaakte van een flat waarin een of meer wooneenheden nog werd(en) bewoond. Door deze brandstichting is gevaar voor goederen ontstaan, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat brandstichting maatschappelijke onrust teweegbrengt.
Voorts heeft verdachte met zijn -toen- dertienjarige mededader tot tweemaal toe op een afgelegen plek een meisje van de fiets getrokken, ernstig bedreigd en verkracht. Deze schokkende feiten leveren niet alleen een ernstige schending op van zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van de slachtoffers, maar zijn ook van zodanige aard, dat -naar de ervaring leert en zoals ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van een der slachtoffers blijkt- de slachtoffers daarvan (ook) in latere jaren psychische problemen kunnen (blijven) ondervinden. Alsof verdachte hiermee zijn slachtoffers nog niet voldoende leed had berokkend, heeft hij hierna, vanuit zijn verblijf in detentie, aan hen een dreigbrief (zogenaamd afkomstig van de "Hells Angels") geschreven teneinde hen te bewegen hun aangifte tegen hem in te trekken. Verdachte heeft hiermee de beide slachtoffers, die naar mag worden aangenomen aan zijn detentie enige gemoedsrust ontleenden, nog een tweede maal getraumatiseerd. Het hof rekent dit de verdachte in hoge mate aan.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de proceshouding van verdachte, waarbij verdachte iedereen, die in deze zaak betrokken is geweest, tot en met de rechter-commissaris en de eerste rechter, voor leugenaar heeft uitgemaakt, kennelijk met de bedoeling om aan een veroordeling te ontkomen.
Op grond van het voorgaande is het hof eenparig van oordeel dat de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, geen recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof na te melden hogere straf aan verdachte zal opleggen. De op te leggen straf is in het bijzonder bepaald door de buitengewone ernst van de door verdachte gepleegde verkrachtingen.
Motivering met betrekking tot de op te leggen maatregel.
In het multidisciplinair rapport, opgemaakt door H.D. Sierink, psychiater, en E.H. Ameling, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum (PBC), Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht d.d. 1 juli 2004, en uitgebracht in zaak B, komen voornoemde deskundigen tot de conclusie, dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor in zaak B onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Vervolgens komen zij -zakelijk weergegeven- tot het volgende advies:
Betrokkene is een zwakbegaafde man (IQ 83) met een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en een gokverslaving. In het contact blijkt betrokkene geneigd grootheidsverhalen te vertellen om zo zijn gevoelens van minderwaardigheid te verhullen. Betrokkene is nauwelijks in staat zich te verplaatsen in de ander. Over het algemeen neigt hij er sterk toe problemen te externaliseren: het ligt altijd aan anderen. Hij voelt zich in zijn woorden "een prooi in een wereld van jagers". Zijn zelfinzicht is zeer gebrekkig.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, achten wij aannemelijk dat bij de totstandkoming hiervan betrokkenes stoornis een belangrijke rol heeft gespeeld. Betrokkene lijkt daarbij te hebben gehandeld vanuit gevoelens van onmacht en frustratie, in een poging deze gevoelens teniet te doen en zich nu eens zelf machtig te voelen.
Het gevaar op herhaling achten wij groot. Onmacht en onlustgevoelens zullen zonder steun en structuur weer toenemen. Indien betrokkene niet leert deze op een andere wijze te hanteren (en bij voorkeur te voorkomen), dan is het risico groot dat hij opnieuw tot vergelijkbare ten laste gelegde feiten komt.
Wij adviseren u betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een tbs met voorwaarden -zo de strafmaat deze mogelijkheid zou openlaten- volstaat naar ons oordeel niet, omdat door betrokkenes ontkenning, moeite om een vertrouwensband op te bouwen en beperkte lijdensdruk een langere behandelduur nodig zal zijn.
Het hof neemt voormelde conclusie en adviezen over en maakt deze tot de zijne.
De bewezen verklaarde feiten in zaak B betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaren is gesteld.
Het hof is van oordeel, dat in die zaak de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, nu de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist en zal bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd nu de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen tevens die verpleging eist.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De benadeelde partij, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], hebben zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van hun eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
De vorderingen zijn van de zijde van verdachte voor wat de hoogte daarvan betreft niet weersproken. Derhalve kunnen deze worden toegewezen in voege als na te melden, met veroordeling van verdachte als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de benadeelde partijen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 157 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP in de gevoegde zaken:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte terzake van de bewezenverklaarde misdrijven in zaak B ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], [adres] te [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizendvierhonderdvijfentwintig euro;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizendvierhonderdvijfentwintig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], [adres] te [woonplaats], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van achtenveertig dagen zal worden toegepast;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], [adres] te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizendhonderdzesenzeventig euro en vijfentachtig cent;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizendhonderdzesenzeventig euro en vijfentachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], [adres] te [woonplaats], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van drieënzestig dagen zal worden toegepast;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Koolschijn, voorzitter, Wedzinga en Toeter, in tegenwoordigheid van mr. Meester als griffier, zijnde mrs. Wedzinga en Toeter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.