ECLI:NL:GHLEE:2005:AS5729

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000671-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Prof. mr. Hermans
  • Mr. Toeter
  • Mr. Holsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met messteken in Appelscha

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte, die zich al enige dagen voor de steekpartij had uitgelaten over zijn voornemen om het slachtoffer te doden, heeft op 22 oktober 2003 in Appelscha het slachtoffer met een mes meermalen verwond. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verwondingen die het slachtoffer heeft opgelopen levensbedreigend waren en dat zonder adequaat medisch ingrijpen de gevolgen dodelijk hadden kunnen zijn. Het hof heeft de verdachte daarom een hogere straf opgelegd van acht jaar gevangenisstraf.

De verdediging voerde aan dat de rechten van de verdachte waren geschonden omdat de aangever niet als getuige was gehoord. Het hof oordeelde echter dat het openbaar ministerie niet in gebreke was gebleven en dat de verklaringen van de getuige voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. Het hof heeft de bewezenverklaring van poging tot moord gebaseerd op de verklaringen van getuigen en de medische rapporten die de ernst van de verwondingen bevestigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging nam.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000671-04
Arrest d.d. 2 februari 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 4 mei 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 12 mei 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek in hoger beroep van 26 oktober 2004 en 19 januari 2005 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Verweren met betrekking tot het gebruik van de bewijsmiddelen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging tot op heden niet in de gelegenheid is geweest de aangever/getuige [slachtoffer] als getuige te horen, hetgeen het openbaar ministerie valt te verwijten. De raadsvrouw rekent het openbaar ministerie in het bijzonder aan dat, terwijl het wist dat de aangever/getuige op korte termijn het land zou verlaten, het geen actie heeft ondernomen gericht op bereikbaarheid van deze getuige voor verhoor door de verdediging. Vooral nu bij het openbaar ministerie bekend was dat het bewijs in de zaak tegen verdachte voor het belangrijkste deel wordt gevormd door de verklaring van aangever. Verdachtes rechten zoals neergelegd in artikel 6 EVRM worden hierdoor zo ernstig tekort gedaan dat de verklaringen van aangever die zich in het dossier bevinden van gebruik voor het bewijs moeten worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt vast dat niet gebleken is dat het openbaar ministerie met het nalaten van de door de raadsvrouw bepleite acties kwade trouw aan de dag heeft gelegd met betrekking tot de bereikbaarheid van de getuige voor verhoor zijdens de verdediging, noch anderszins een op haar rustende plicht heeft geschonden die voort zou vloeien uit enig beginsel van behoorlijke procesorde.
In dit verband is van belang allereerst dat noch verdachte noch de verdediging in dat stadium van de procedure om verhoor van aangever als getuige heeft verzocht, terwijl voorts niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie, dat niet is belast met de effectuering van beslissingen omtrent de uitzetting van vreemdelingen, enige invloed heeft uitgeoefend om tot een spoedige uitzetting van aangever uit Nederland te komen.
Derhalve kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie een verwijt treft voor de door de raadsvrouw bedoelde bekorting van verdachte in zijn verdedigingsrechten.
Het hof heeft de verklaringen van de getuige gelet op het voorgaande niettemin met behoedzaamheid gebezigd. In dit verband geldt dat deze verklaringen steun vinden in de verklaringen van een aantal andere getuigen, dat ter zitting van het hof is gehoord. Deze verklaringen worden mede tot het bewijs gebezigd.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de aangever als getuige te horen de rechten van de verdachte zoals neergelegd in artikel 6 EVRM ernstig te kort zijn gedaan en de verklaringen van aangever die zich in het dossier bevinden van het bewijs dienen te worden uitgesloten nu een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate gebaseerd moet worden op diens verklaringen.
Het hof deelt deze laatste stelling van de raadsvrouw niet. Zoals blijkt uit de inhoud van de hierna weergegeven bewijsmiddelen die aan de bewezenverklaring ten grondslag liggen is de verklaring van aangever van belang voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde, maar anders dan de raadsvrouw betoogt berust de bewezenverklaring niet geheel of in overwegende mate op de verklaring van de aangever, doch vindt deze in voldoende mate steun in de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Het hof is derhalve van oordeel dat, hoewel het wenselijk was geweest dat de aangever [slachtoffer] door de verdediging op enig moment in de procedure had kunnen worden gehoord, het feit dat dit niet is gebeurd onder de gegeven omstandigheden niet tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden.
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen aldus aan verdachte is ten laste gelegd de navolgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaalnr. 2003107305-59 d.d. 21 november 2003, op ambtsbelofte/-eed opgemaakt door
A.H. Menger en P.F. IJpma voornoemd, pagina 135 e.v. van dossiernr. 2003107305-1, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Ik was op 21 oktober 2003, ongeveer om 24.00 uur, op het AZC te Appelscha. Ik heb daar buiten met [slachtoffer] ruzie gemaakt. Ik heb [slachtoffer] een duw gegeven.
2. Een proces-verbaal nr. 2003107305-8 d.d. 23 oktober 2003, op ambtseed opgemaakt door N. Postema en F. de Vries,
beiden hoofdagent van politie van respectievelijk Eenheid Criminaliteitsbeheersing en Team Heerenveen, pagina 46 e.v.
van dossier 2003107305-1, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer]:
Op 21 oktober 2003 was ik omstreeks 18.00 uur op het AZC te Appelscha. Ik ben omstreeks 24.00 uur naar de caravan van [getuige 1] en [getuige 2] gegaan. Toen ik die caravan weer uitging werd er buiten door een man geroepen:"He, wait." Ik zag de mij bekende [verdachte] (verdachte, zo begrijpt het hof) op mij af komen lopen. [Verdachte] haakte zijn voet achter mijn voet en gaf me tegelijkertijd een duw met de zijkant van zijn hand tegen mijn keel. Ik kwam daardoor ten val. [Verdachte] ging op mij zitten. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik hoorde hem zeggen:"I will kill you motherfucker." [Verdachte] stak mij vervolgens twee keer met dat mes in mijn buik en twee keer in mijn kont.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 24 oktober 2003 door dr. W.A. Bleeker, onder meer, inhoudende:
medische informatie betreffende:
naam: [slachtoffer]
voornamen: [slachtoffer]
geboren te [geboorteplaats]
geboren op [geboortedatum]
omschrijving letsel
1. wond linkeronderbuik met uitpuilende buikinhoud
2. wond rechterflank
3. twee wonden rechterflank
inwendig bloedverlies ja
ernstig ja
vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel ja
vermoeden inwendig bloedverlies ja
overig van belang zijnde informatie:
buikoperatie met verwijdering deel dunne darm
stelpen forse slagaderlijke nabloeding rechterbil
4. Een proces-verbaal nr. 2003107305-60 d.d. 25 november 2003, op ambtsbelofte opgemaakt door A.H. Menger,
hoofdagent van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, deel uitmakend van het aanvullend proces-verbaal
2003107305-61, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van dr. W.A. Bleeker:
[Slachtoffer] is 3 maal geopereerd.
We troffen diepe wonden aan van zeker 10 cm in de buik. De steken in de bil waren tot op het bot. Zonder medisch ingrijpen waren de wonden in de bil ook dodelijk.
5. Een proces-verbaal nr. 2003107305-61 d.d. 19 januari 2004, op ambtsbelofte opgemaakt door A.H. Menger voornoemd,
deel uitmakend van het aanvullend proces-verbaal 2003107305-61, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van de toegebrachte messteken bij het slachtoffer werd nogmaals een verklaring opgenomen van de behandelend chirurg.
De chirurg W.A. Bleeker, achtte het zeer lastig om de steekwonden zelf toe te brengen.
6. Een proces-verbaal nr. 2003107305-7 d.d. 22 oktober 2003, op ambtseed opgemaakt door Y. Reitsma en P.F. IJpma,
beiden hoofdagent van politie, Eenheid Criminaliteitsbeheersing, pagina 52 e.v. van het dossier 2003107305-1, - zakelijk
weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 1]:
Gisteravond ( het hof leest 21 oktober 2003), ben ik omstreeks 23.00 uur naar bed gegaan. [Slachtoffer] nam toen nog afscheid van [getuige 2] en was nog in onze caravan nr. 40. Ik lag nog maar net op bed toen ik [getuige 2] hoorde schreeuwen. Buiten de caravan zag ik dat [slachtoffer] onder het bloed zat.
De politie heeft [slachtoffer] gevraagd wie dit had gedaan. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] (de verdachte, zo begrijpt het hof) dit had gedaan.
7. De verklaring van [getuige 1] zoals afgelegd ter 's hofs terechtzitting van 26 oktober 2004:
Ik heb 2 à 3 dagen voor de steekpartij een mes gezien.
Ik kan me herinneren dat toen [verdachte] (de verdachte, zo begrijpt het hof) me het mes liet zien hij zei: "Als ik hem zie vermoord ik hem."
Die avond van 21 oktober 2003 belde [verdachte] me. Eerder had ik al tegen [getuige 2] ([getuige 2], begrijpt het hof) gezegd dat [verdachte] [slachtoffer] wilde vermoorden.
8. Een proces-verbaal nr. 2003107305-48 d.d. 24 oktober 2004, op ambtsbelofte/-eed opgemaakt door A.H. Menger en
N. Postema voornoemd, pagina 80 e.v. van het dossier nr. 2003107305-1, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 2]:
Op maandag (het hof leest 20 oktober 2003) was ik samen met [getuige 1] en [verdachte]. Ik hoorde toen van [getuige 1] dat [verdachte] [slachtoffer] wilde vermoorden. Ik had het idee dat het wel echt was omdat [verdachte] erg kwaad was.
Op dinsdag 21 oktober 2003 kwam [slachtoffer] omstreeks 23.00 uur bij [getuige 1] en mij in de caravan. Toen wij in de caravan waren belde [verdachte] op het toestel van [getuige 1]. [Verdachte] had aan [getuige 1] gevraagd of [slachtoffer] al weer vertrokken was.
9. De verklaring van [getuige 2] zoals afgelegd ter 's hofs terechtzitting van 26 oktober 2004:
[Verdachte] was boos op [slachtoffer]. [Getuige 1] vertelde dat [verdachte] [slachtoffer] wilde vermoorden.
De avond van 21 oktober 2003 was ik met [slachtoffer] en [getuige 1] in onze caravan.
Ik heb later gehoord dat [slachtoffer] had gezegd dat [verdachte] het heeft gedaan.
10. De verklaring van [getuige 3] zoals afgelegd ter 's hofs terechtzitting van 26 oktober 2004:
Op dinsdag 21 oktober 2003 kwam ik om ongeveer 24.00 uur thuis. Toen ik al op bed lag en het licht uit had hoorde ik geluid. Ik hoorde mijn raam roepen. Ik deed de gordijnen en het raam open. Ik zag iemand rennen en ben toen naar buiten gegaan.
Ik ben ongeveer 10 meter achter de man aangerend toen [slachtoffer] me terugriep. Hij riep: "Bel een ambulance, men heeft mij gestoken."
[Slachtoffer] zei me: "[Verdachte] heeft me gestoken.".
11. Een proces-verbaal nr. 2003107305-9 d.d. 23 oktober 2004, op ambtseed opgemaakt door F. de Vries voornoemd,
pagina 67 e.v. van het dossier 2003107305-1, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 4]:
Op 21 oktober 2003 was [slachtoffer] bij mij en [getuige 3] op bezoek. Rond 23.00 of 24.00 uur is hij naar de caravan van
[getuige 1] en [getuige 2] gegaan. Toen ik daarna op bed lag hoorde ik gebonk tegen onze caravan. [Getuige 3] stond op en deed het raam open. Toen ik uit het raam keek zag ik een man in de richting van het hek rennen. Ik zag dat [getuige 3] achter hem aanging. Ik zag [slachtoffer] op de grond liggen. Ik zag dat hij behoorlijk bloedde. Ik zag dat zijn ingewanden door een gat in zijn buik naar buiten kwamen. [Slachtoffer] zei dat [verdachte] dat had gedaan.
12. Een proces-verbaal nr. 2003107305-ZWOLLE2, op ambtseed/-belofte opgemaakt door P.F. IJpma en A.H. Menger
voornoemd, pagina 87 e.v. van het dossier nr. 20030705-1, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 5]:
Op 22 oktober 2003 heb ik met [verdachte] gesproken. Hij zei dat hij hele slechte dingen had gedaan. Hij had erge ruzie had gehad op het AZC met een andere man. Hij vertelde dat hij de man op de keel, borst en buik had geslagen.
13. Een proces-verbaal nr. 2003170305-40 d.d. 30 oktober 2003, op ambtseed opgemaakt door F. de Vries voornoemd,
pagina 95 e.v. van het dossier nr. 2003107305-, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 6]:
Op 21 oktober 2003 zag ik omstreeks 22.37 uur nabij het AZC te Appelscha de vriend van de vrouw uit caravan nr 40 (gelet op de verklaring van de getuige [getuige 1] zoals afgelegd ter 's hofs terechtzitting van 26 oktober 2003 leidt het hof af dat met deze vrouw wordt bedoeld [getuige 1]) in een auto zitten.
14. Een proces-verbaal van bevindingen nr. 2003107305-70 met bijlage, opgemaakt op ambtsbelofte door
A.H. Menger voornoemd, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Bij controle bij de provider Vodafone bleek mastlokatie 0511 de dichtstbijzijnde mast, gerekend vanaf het AZC Appelscha, te zijn.
als bijlage:
Telefoonlijst uitgaand van 06-52656733 (telefoon [verdachte]) van 21 oktober 2003.
datum tijdstip mastlokatie
21-10-2003 21:30:52 2327.1 2327.1
21-10-2003 21:31:26 2327.1 2327.1
21-10-2003 22:39:42 0511.0 1043.1
21-10-2003 22:40:56 0511.0 0511.0
21-10-2003 22:44:04 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:19:50 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:20:50 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:21:20 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:21:42 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:22:20 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:22:44 0511.0 0511.0
21-10-2003 23:23:20 0511.0 0511.0
22-10-2003 01:23:20 0477.2 0480.2
Bij mastlokatie is de startlokatie van de ontvangstmast en eindlokatie van de ontvangstmast aangegeven.
Lijst met mastlokaties voorkomend in bovengenoemde lijst.
2327 Vodafone A28 / N375 afrit 28 Pesse
0511 Vodafone Hoogengaardenlaan 3 A Oosterwolde
1043 Vodafone Kuinderweg Makkinga
0477 Vodafone Groeneveld 2 Meppel
0480 Vodafone H.G. Zwerusstraat 3 Staphorst
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen hiervoor onder 1. tot en met 4. en 6. tot en met 11. genoemd blijkt dat verdachte
zich al enige dagen voor 22 oktober 2003 erover had uitgelaten dat hij het slachtoffer [slachtoffer] wilde doden en dat hij in dat verband een mes heeft getoond alsmede dat het slachtoffer door messteken die door verdachte zijn toegebracht verwondingen heeft opgelopen die zonder adequaat medisch ingrijpen dodelijk zouden zijn geweest. De voorbedachte raad met betrekking tot de levensberoving van het slachtoffer leidt het hof voorts af uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich langere tijd in de omgeving van en op het terrein van het AZC heeft bevonden, terwijl hij geen plausibele verklaring voor de duur van zijn aanwezigheid heeft gegeven. Dat hij de weg kwijt zou zijn geweest en lange tijd in de buurt van het AZC rond gereden heeft acht het hof onaannemelijk, enerzijds gelet op het feit dat hij het AZC in het verleden vaak heeft bezocht en de weg er naar toe dus kent, en anderzijds omdat hij zich tijdens de reis per auto naar het AZC steeds in dezelfde richting heeft bewogen, naar valt af te leiden uit de richting waarin de zendmasten zijn aangestraald door zijn mobiele telefoon, zoals dat blijkt uit bewijsmiddel 14 (waarbij het laatste cijfer, blijkens informatie vanwege de advocaat-generaal ter zitting van het hof, staat voor de windrichting van waaruit de mast wordt aangestraald).
De verklaring dat verdachte een aantal spullen wilde brengen naar een bewoner van het AZC vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Het hof acht deze verklaring onwaarschijnlijk gelet op het tijdstip waarop verdachte zich op het terrein van het AZC bevond en de omstandigheid dat hij aan dit voornemen geen gevolg heeft gegeven, terwijl hij daartoe - gelet op zijn ruime aanwezigheidsduur - volop de kans heeft gehad.
Uit het gegeven dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft gemaand te wachten blijkens voornoemd bewijsmiddel 2. valt voorts af te leiden dat verdachte [slachtoffer] niet onverwacht tegen is gekomen. In elk geval op dat moment had verdachte op zijn voornemen kunnen terugkomen.
Voorts is verdachtes lezing van het ontstane letsel bij het slachtoffer zeer onwaarschijnlijk, gelet op de verklaring van de chirurg Bleeker, genoemd in bewijsmiddel 5. voornoemd inhoudende dat het zeer lastig is om dit soort steekwonden zelf toe te brengen, doch ook gelet op het ontbreken van elk eerder noemen daarvan door verdachte tegen (goede) vrienden die hij vlak na het treffen met het slachtoffer heeft gesproken.
Bewezenverklaring
hij op 22 oktober 2003, te Appelscha, in de gemeente Ooststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht met een mes in diens buik en bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf: poging tot moord.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het hof is - eenparig - van oordeel dat het vonnis van de rechtbank alsmede de eis van advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep in zeer onvoldoende mate recht doen aan de ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer].
Verdachte heeft het slachtoffer met messteken dusdanige verwondingen toegebracht dat het slechts aan adequaat medisch ingrijpen te danken is dat het slachtoffer de aanslag heeft overleefd.
Feiten als de onderhavige raken niet alleen het slachtoffer in zijn lichamelijke en psychische integriteit, doch veroorzaken ook grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij gebreke van enig concreet aanknopingspunt daaromtrent kan het hof de zienswijze van de rechtbank dat sprake is van een "crime of passion" niet onderschrijven, nog daargelaten dat niet valt in te zien welk effect deze enkele kwalificatie op de straftoemeting zou moeten hebben, en ook de rechtbank zich daar niet over uitgelaten heeft .
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen inzicht gegeven in zijn motieven tot het plegen van de daad, zodat het hof slechts uit kan gaan van een gepleegde poging tot moord zonder meer.
Naar een algemene hier te lande gebruikelijke maatstaf wordt het begaan van een dusdanig ernstig feit veelal bestraft met een gevangenisstraf van acht jaar. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden geven van deze maatstaf af te wijken zijn in dit geval niet gebleken.
Derhalve kan niet worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat generaal gevorderde straf van vier jaar.
Op grond van vorenstaande oordeelt het hof eenparig dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan [aangever/getuige] van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
broek (jeans), kleur blauw ondergoed, kleur zwart kleding (badstof), kleur crème;
gelast de teruggave aan het AZC te Appelscha van het navolgende inbeslaggenomen voorwerp:
videoband;
gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
telefoontoestel, kleur zilver, merk Siemens S 142 jas, kleur zwart broek, kleur zwart;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Hermans, voorzitter, mrs. Toeter en Holsink, in tegenwoordigheid van Eisma als griffier, zijnde mr. Toeter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.