4. De overwegingen omtrent het geschil.
Ter zake van de ontvankelijkheid van het bezwaar:
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken na de dag waarop de aanslag is bekendgemaakt. De aanslag is bij brief van 31 oktober 2002 aan de belanghebbende toegezonden, zodat vorenbedoelde termijn eindigt op 12 december 2002.
4.2. Gedateerd 11 december 2002 heeft de belanghebbende in verband met de onderhavige aanslag een brief naar het hoofd gestuurd. Uit deze brief kan naar het oordeel van het hof worden begrepen dat de belanghebbende bezwaren heeft tegen het te betalen bedrag van de aanslag, zodat deze brief als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. Over het moment van ontvangst dan wel verzending van de brief is geen duidelijkheid verkregen. Vast staat wel dat het hoofd op 18 december 2002 heeft gereageerd op voornoemde brief. Gelet op vorenbedoelde onzekerheid geeft het hof de belanghebbende het voordeel van de twijfel en acht het zijn bezwaar ontvankelijk.
Ter zake van het inhoudelijke geschil:
4.3. Artikel 1 van de Verordening Toeristenbelasting 2002 van de gemeente Ameland (: de Verordening) bepaalt dat ter zake van het houden van verblijf, al dan niet gevolgd door overnachting, binnen de gemeente in recreatiewoningen, recreatieve onderkomens, hotels, pensions, caravans, tenten, kamers, kampeerboerderijen of vaartuigen, of anderszins, door personen, die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting wordt geheven.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening is degene die gelegenheid beidt tot verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten [...] belastingplichtig.
4.4. Gelet op de onder 2.3 vermelde feiten kan de belanghebbende naar het oordeel van het hof als belastingplichtige voor de toeristenbelasting worden aangemerkt. Weliswaar heeft de belanghebbende gesteld dat het meisje aan wie hij gedurende langere tijd een slaapplaats verhuurde, bij de gemeente Ameland stond ingeschreven, maar hij heeft dit niet aannemelijk gemaakt, terwijl het hoofd in verband met het ontbreken van gegevens deze stelling niet heeft kunnen controleren. De stelling van belanghebbende dat geen toeristenbelasting verschuldigd is voor personen die op het eiland werkzaam zijn, zonder daar ingeschreven te staan, vindt geen steun in de tekst van de Verordening.
4.5. De belasting wordt ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de Verordening geheven naar het aantal keren dat verblijf wordt gehouden, alsmede naar het aantal overnachtingen. De maatstaf van heffing wordt blijkens de artikelen 6 en 7 van de Verordening op forfaitaire wijze bepaald, dan wel op het werkelijke aantal overnachtingen indien blijkt dat dit aantal lager is.
4.6. Naar het oordeel van het hof heeft het hoofd niet onjuist gehandeld door bij de berekening van de verschuldigde toeristenbelasting uit te gaan van het op forfaitaire wijze berekende aantal overnachtingen met betrekking tot een recreatiewoning. Vast staat immers dat de belanghebbende de woning heeft verhuurd/ter beschikking gesteld en ook ten verhuur heeft aangeboden en dat hij - na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld - geen enkele verblijfsregistratie heeft overgelegd, die door het hoofd op juistheid gecontroleerd zou kunnen worden. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de aanslag, zoals vastgesteld na de ambtshalve vermindering, niet tot een te hoog bedrag is opgelegd; niet gebleken is immers dat het werkelijke aantal overnachtingen lager was.