ECLI:NL:GHLEE:2005:AS6252

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 514/04 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde vergrijpboete in het kader van naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak is in geschil of de vergrijpboete van € 432,-- terecht is opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen op 28 november 2003, die betrekking had op het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met december 2001. De naheffing was het gevolg van een reguliere controle door de Belastingdienst. De inspecteur handhaafde de vergrijpboete, maar het hof oordeelde dat deze ten onrechte was opgelegd. Het hof verwijst naar de richtlijnen van het Besluit directeur-generaal Belastingdienst, waarin staat dat bij een niet tijdig betaalde belasting onder een bepaald bedrag een verzuimboete kan worden opgelegd. Het hof concludeert dat de inspecteur niet had mogen afwijken van deze richtlijnen en dat de vergrijpboete niet gerechtvaardigd was. Het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, de bestreden uitspraak werd vernietigd, en de boete werd verminderd tot € 173,--. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, die op € 322,-- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 136,-- werd ook vergoed. De uitspraak werd gedaan door het Gerechtshof te Leeuwarden op 11 februari 2005.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK-04/00514 11 februari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting d.d. 28 november 2003.
1. De procesgang.
1.1. Aan belanghebbende is bij voormelde aanslag een vergrijpboete opgelegd van € 432,--.
1.2. Op een daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak van de inspecteur van 7 mei 2004 de boete gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een op 17 juni 2004 bij het hof binnengekomen beroepschrift (met bijlagen).
1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 december 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar is verschenen de inspecteur. De belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil.
2.1. Te dezen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de vergrijpboete van € 432,-- terecht is opgelegd.
2.2. Belanghebbende bepleit de onrechtmatigheid van de verzuimboete.
De inspecteur is op gronden als vermeld in de van de hem afkomstige stukken van oordeel dat de onderhavige vergrijpboete terecht en op goede gronden is opgelegd.
2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Daaraan zijn ter zitting geen nadere gronden aangevoerd.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting d.d. 28 november 2003 over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met december 2001 opgelegd. Het na te heffen bedrag bedraagt in totaal € 1.731,--, te specificeren in € 618,-- voor het jaar 2000 en € 1.113,-- voor het jaar 2001.
3.2. Vaststaat dat de naheffing heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een zogenaamde reguliere controle en niet op grond van een controle naar aanleiding van balansschulden omzetbelasting.
3.3. Ingevolge richtlijn 1 en 2 van het Besluit directeur-generaal Belastingdienst van 18 december 2001, nr. DGB2001/1694M namens de staatssecretaris van Financiën, wordt indien het bedrag van de over een jaar verschuldigde loon- of omzetbelasting dat niet tijdig is betaald minder dan € 1.134,-- bedraagt, een verzuimboete opgelegd.
In de toelichting op het besluit wordt er melding van gemaakt, dat gelet op het massale karakter van de werkstroom die voortvloeit uit de periodieke controles die de belastingdienst uitvoert voor de loon- en omzetbelasting, ter zake behoefte bestaat aan een nadere invulling van de bevoegdheid een verzuimboete of vergrijpsboete op te leggen, waarbij de gegeven richtlijnen beogen het opleggen van een bestuurlijke boete in geval van gebleken onjuistheden bij de loon- en omzetbelasting op uniforme en doelmatige wijze te laten plaatsvinden.
Niet valt in te zien, waarom belanghebbende bij wie een reguliere controle heeft plaatsgevonden onder deze omstandigheden geen beroep op dat besluit zou kunnen maken.
3.4. De inspecteur heeft derhalve ten onrechte aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd.
3.5. Gelet op het voorgaande alsmede gelet op § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is een verzuimboete van 10 % van de verschuldigde omzetbelasting geïndiceerd.
3.6. Het beroep is gegrond.
4. De proceskosten.
Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het hof de kosten van het bezwaar en de proceskosten terzake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 177,50. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de in de naheffingsaanslag begrepen boete tot € 173,--;
veroordeelt de inspecteur tot betaling aan de belanghebbende van de door hem gemaakte kosten van het bezwaar en proceskosten ten bedrage van € 322,--;
verstaat dat de inspecteur een bedrag van € 136,-- aan belanghebbende vergoedt terzake van het door hem betaalde griffierecht;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan door prof. mr. E. Aardema, vice-president, voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer M. Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2005en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde de griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 16 februari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.