Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 887/03 11 februari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X (: belanghebbende) te Z tegen de uitspraak van 14 oktober 2003 van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (:IB/PV) opgelegde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet IB 2001), met dagtekening 7 mei 2003, met aanslagnr. 0000.00.000.H16, over het jaar 2001 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een verzamelinkomen van € 20.176,--.
1.2 Het tegen deze aanslag per fax op 18 juni 2003 door de gemachtigde van belanghebbende, mr. A, werkzaam bij B te L, ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 14 oktober 2003, ongegrond verklaard. Namens belanghebbende is tegen deze uitspraak op 19 november 2003 een beroepschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend. De inspecteur heeft op 17 december 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 19 augustus 2004, gehouden te Groningen. Ter zitting is de inspecteur aanwezig. Belanghebbendes gemachtigde, van wie het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan hem (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is niet ter zitting verschenen.
1.4 Bij brief van 23 augustus 2004 heeft het gerechtshof partijen bericht dat het onderzoek wordt heropend, aangezien het gerechtshof belanghebbende alsnog in de gelegenheid wenst te stellen aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Uit de daarop ontvangen schriftelijke reacties van de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur, welke door het gerechtshof respectievelijk op 26 augustus en 1 september 2004 zijn ontvangen, heeft het hof geconcludeerd dat het bezwaarschrift tijdig op 18 juni 2003 per fax door de inspecteur is ontvangen.
1.5 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 10 november 2004, gehouden te Groningen. Ter zitting is de inspecteur aanwezig. Belanghebbendes gemachtigde, van wiens kantoor het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan hem (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is niet ter zitting verschenen.
1.6 Op 24 november 2004 heeft gerechtshof mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 8 december 2004 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
1.7 Op 7 januari 2005 is bij de Hoge Raad belanghebbendes beroep in cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft het beroepschrift in cassatie op 11 januari 2005 naar het gerechtshof te Leeuwarden doorgezonden met het verzoek de stukken gecompleteerd terug te zenden. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft voornoemd geschrift vervolgens aangemerkt als een verzoek van belanghebbende om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door belanghebbende daarvoor verschuldigde griffierecht is op 18 januari 2005 voldaan.
2. De feiten
Op grond van de gedingstukken staat tussen partijen als niet, dan onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 De belanghebbende, geboren op .. maart 19.., heeft in 1997 de hypothecaire geldlening eigen woning verhoogd met ƒ 22.686,-- (€ 10.294,--). Dit bedrag is op 20 februari 1997 gestort op een beleggingsplus rekening bij C Bank NV. Op 13 maart 2000 is het complete saldo van die rekening van ƒ 21.682,42 (€ 9.839,--) overgeboekt op een privé-rekening bij de D. Vanaf mei 2000 tot en met november 2000 zijn er vervolgens diverse rekeningen in verband met de verbouwing van de eigen woning van de D-rekening betaald. Voor de verbouwing van de eigen woning is op 8 februari 2000 een aanvraagformulier bouwvergunning ingediend bij de Hoofdafdeling Gemeentewerken van de gemeente Delfzijl.
2.2 In zijn aangifte IB/PV 2001 heeft belanghebbende een bedrag van € 4.243,-- aangegeven voor betaalde rente en kosten van (hypothecaire) geldleningen voor de eigen woning, waardoor het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 19.610,-- bedraagt.
2.3 De inspecteur heeft vervolgens het inkomen uit werk en woning met € 566,-- verhoogd en een aanslag IB/PV 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 20.176,--. Volgens de inspecteur heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de verhoging van de hypothecaire geldlening in 1997 voor de verbouwing van de eigen woning is gebruikt. In de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de hypotheekrente ter zake van de verhoging van de hypotheek in 1997 ten bedrage van € 566,-- in aftrek kan worden gebracht.
3.2 De belanghebbende stelt dat de verhoging van de hypothecaire lening in 1997 is aangegaan voor de verbouwing van de eigen woning. Nu achteraf kan worden vastgesteld dat het geld steeds was bestemd en ook volledig is aangewend voor de verbouwing, staat zijns inziens het historisch-causaal verband tussen de lening en de eigen woning vast, zodat de ter zake betaalde hypotheekrente in aftrek kan worden gebracht.
3.3 De inspecteur ontkent het causaal verband tussen de verhoging van de hypothecaire geldlening in 1997 en de verbouwing van de eigen woning in 2000. Hij stelt zich op het standpunt dat het geld is gestort op een beleggingsrekening en dus niet is aangewend voor de eigen woning. Van enig voornemen het bedrag aan te wenden voor de eigen woning is tot begin 2000 niets gebleken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 In artikel 3.123 van de Wet IB 2001 worden de schulden ter zake van de verwerving van de woning uit artikel 3.120, onderdeel a, uitgebreid met de schulden die zijn aangegaan ter verbetering of onderhoud van de woning. Voorwaarde is dat de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bewijzen worden gestaafd. Vanaf 1997 tot 2001 was deze voorwaarde opgenomen in artikel 42b, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
4.2 Belanghebbende dient derhalve aannemelijk te maken dat de verhoging in 1997 van de rentedragende hypothecaire geldlening is aangewend ter verbetering of onderhoud van de eigen woning. De belanghebbende heeft daartoe gesteld dat het geld in 1997 op een afzonderlijke rekening was gestort, waarna het in 2000 volledig is aangewend voor de verbouwing.
4.3 Het hof is van oordeel dat belanghebbende aldus niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Nu de belanghebbende het bedrag van de geldlening in 1997 heeft gestort op een beleggingsrekening en eerst in 2000 een bouwvergunning heeft aangevraagd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de belanghebbende in 1997 geld heeft geleend met het oogmerk dit te besteden aan verbetering of onderhoud van de eigen woning.
4.4 Het gelijk is derhalve aan de zijde van de inspecteur.
5. De conclusie
Gelet op het vorenstaande moet het beroep van belanghebbende ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
- verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 11 februari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op: 16 februari 2005