ECLI:NL:GHLEE:2005:AS9709

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
400247
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meijeringh
  • A. de Bock
  • J. Kuiper
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel tot invordering van kosten van bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat door de gemeente Groningen is uitgevaardigd voor de invordering van kosten van bestuursdwang, zoals bedoeld in artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin de kosten van bestuursdwang zijn vastgesteld. De gemeente had op 31 januari 2001 bestuursdwang aangezegd aan de appellant, omdat hij met een woonschip een ligplaats had ingenomen waar dat niet was toegestaan. De bezwaren van de appellant tegen dit besluit zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verworpen. De gemeente heeft vervolgens het schip van de appellant laten verslepen en de kosten daarvan, inclusief BTW, in rekening gebracht.

De appellant heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat de gemeente kosten kan verhalen die onderhevig zijn aan de Wet op de omzetbelasting 1968. Het hof oordeelt dat de gemeente de gemaakte loonkosten op de appellant kan verhalen, maar dat er geen grondslag is om deze kosten met BTW te verhogen, aangezien de voorbereiding en uitvoering van bestuursdwang handelingen zijn verricht in het kader van een overheidstaak en niet onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, voor zover het betreft de verplichting tot betaling van een hoger bedrag dan het in de uitspraak berekende bedrag van Euro 1.786,70. De grieven van de appellant slagen gedeeltelijk, en het hof stelt het dwangbevel buiten effect voor het gedeelte dat boven dit bedrag uitkomt. De kosten van het geding in hoger beroep worden toegewezen aan de gemeente, waarbij de appellant als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 maart 2005
Rolnummer 0400247
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr P.R van den Elst,
tegen
Gemeente Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
procureur: mr J.V van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 10 december 2003 en 10 maart 2004 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 mei 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 10 maart 2004 met dagvaarding van de gemeente tegen de zitting van 2 juni 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank Groningen, waarvan ten deze appèl is ingesteld te vernietigen, en opnieuw rechtdoende in appèl de Gemeente Groningen in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze aan hem te ontzeggen met veroordeling van de Gemeente Groningen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de gemeente verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Groningen van 10 maart 2004, reg. nr. 67506 HA ZA 03-629, tussen [appellant] als eiser en de gemeente Groningen als gedaagde, gewezen, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. Ingevolge artikel 332 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan Euro 1.750,00.
2. De onderhavige procedure betreft een verzet tegen een dwangbevel tot invordering van de kosten van bestuursdwang (artikel 5:26 Algemene wet bestuursrecht). Op een dergelijke procedure zijn de regels van de gewone dagvaardingsprocedure van toepassing (HR 9 oktober 1987, NJ 1988, 869).
1. De kosten van de bestuursdwang betroffen ƒ 2.332,78. Het op 12 augustus 2003 betekende dwangbevel, dat het voorwerp vormt van de procedure, had evenwel, inclusief de daarin meegevorderde rente en kosten, betrekking op Euro 1.865,85. Daarover had de rechtbank te beslissen, welk bedrag boven de appelgrens ligt. Derhalve is, nu ook van andere beletselen daartoe niet is gebleken, [appellant] ontvankelijk te achten in zijn appel.
Ten aanzien van de feiten
4. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 5 van genoemd vonnis van 10 maart 2004 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
5. Kort weergegeven gaat het in deze procedure om het volgende.
De gemeente heeft op 31 januari 2001 aan [appellant] bestuursdwang aangezegd omdat hij met een woonschip een ligplaats had ingenomen waar hem dat niet was toegestaan. De tegen dit besluit gerichte bezwaren van [appellant] zijn in hoogste instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 7 augustus 2002 verworpen.
6. De gemeente heeft op 16 februari 2001het schip van [appellant] doen verslepen naar de strafhaven.
Bij brief van 9 maart 2001 heeft de gemeente [appellant] een overzicht van de daarmee gemoeide kosten toegezonden, dat zakelijk weergegeven als volgt luidt:
kosten sleepdienst [sleepdienst] ƒ 1.567,78
(3 personen tezamen 5 uur à ƒ 63) ƒ 315,00
kosten begeleiding en coördinatie dienst RO/EZ
(2 personen tezamen 3 uur à ƒ 150) ƒ 450,00
subtotaal ƒ 2.332,78
BTW 19% ƒ 443,23
Totaal ƒ 2.776,01
7. Op 21 juli 2003 hebben Burgemeester en Wethouders der gemeente Groningen een dwangbevel uitgevaardigd, met vermelding van een hoofdsom van Euro 1.259,69, wettelijke rente, invorderingskosten conform rapport Voorwerk II te vermeerderen met de BTW daarover, administratiekosten, informatiekosten, alles tezamen bedragende Euro 1.783,06.
8. Bij exploot van 12 augustus 2003 is het dwangbevel betekend; het exploot van betekening vermeldt een hoofdsom van Euro 1.453,42 en daarnaast rente, incassokosten, informatiekosten, en explootkosten, alles tezamen tot een totaalbedrag van Euro 1.865,85.
9. [appellant] is het met de hoogte van het ingevorderde bedrag niet eens, behoudens de kosten van de sleepdienst, welke hij al voor het betekeningsexploot heeft aangeboden te betalen.
Met betrekking tot de grieven
10. De eerste grief richt zich tegen de verwerping door de rechtbank van het verweer van [appellant] dat de kosten van gemeenteambtenaren niet voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij [appellant] zich heeft beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1997 (BB 1997,586), dat betrekking had op een aanslag inzake brandweerrechten. De toepasselijkheid van dat arrest in deze casus ontgaat het hof, behoudens voor zover het ziet op het BTW-aspect, waarover hierna meer. Voor zover [appellant] heeft beoogd zich te beroepen op de "doorkruisingsleer" verwijst het hof naar hetgeen de Hoge Raad daarover heeft overwogen
(HR 11 december 1992, NJ 1994, 639):
"De vraag of een overheidslichaam dat bij de uitoefening van een hem bij een publiekrechtelijke regeling opgedragen publieke taak kosten heeft gemaakt, deze kosten langs privaatrechtelijke weg kan verhalen, moet worden beantwoord aan de hand van soortgelijke maatstaven als die welke zijn aanvaard in HR 26 jan. 1990, NJ 1991, 393 (Windmill). Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van de vraag voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van de kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten."
11. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die jurisprudentie in dit geval toepassing mist. Immers, de publiekrechtelijke regeling waar het in casu om gaat, artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaalt in lid 4 expliciet dat ook de kosten van de voorbereiding van de bestuursdwang onder de te verhalen kosten vallen. Uit de parlementaire geschiedenis van die bepaling, waar de rechtbank naar heeft verwezen, blijkt duidelijk dat de kosten van ambtenaren of ander personeel belast met de voorbereiding en uitvoering van de feitelijke werkzaamheden ter uitvoering van de bestuursdwang door de gemeente op de overtreder verhaald kunnen worden. Nu derhalve de publiekrechtelijke regeling in het verhaal van deze kosten voorziet, is van een doorkruising in het geheel geen sprake.
12. Grief I faalt voor zover die erover klaagt dat de rechtbank in het geheel geen kosten voor door gemeenteambtenaren verrichte werkzaamheden mocht toekennen.
13. Grief II richt zich tegen de hoogte van het door de gemeente in rekening gebrachte bedrag.
14. De hoogte van de factuur van de sleepdienst [sleepdienst] is door [appellant] niet aangevochten. Dit bedrag, inclusief de daarop vallende BTW, kan door de gemeente in beginsel als kosten van de bestuursdwang op [appellant] worden verhaald.
Ten aanzien van de door de gemeente in rekening gebrachte uurlonen van de desbetreffende ambtenaren heeft [appellant] noch aangevoerd dat het opgegeven uurloon te hoog zou zijn, noch dat de gemeente een te groot aantal uren in rekening heeft gebracht. Derhalve acht het hof ook het door de gemeente gestelde bedrag van ƒ 765,-- toewijsbaar.
15. Het hof oordeelt evenwel anders over de door de gemeente in rekening gebrachte
BTW. Voor zover de grief, in samenhang met de toelichting op grief I beoogt te betwisten dat de gemeente een dienst heeft verricht die ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 met BTW belast dient te worden, gaat de grief op. De gemeente kan de door haar gemaakte loonkosten op [appellant] verhalen, maar een grondslag om die kosten met BTW te verhogen, ontbreekt. De voorbereiding en uitvoering van bestuursdwang zijn handelingen verricht in het kader van een overheidstaak en daarom niet onderworpen aan de heffing van omzetbelasting
16. Samenvattend is het hof derhalve van oordeel dat de gemeente in beginsel de volgende van de door haar gevorderde bedragen op [appellant] kon verhalen.
A. Kosten [sleepdienst], inclusief BTW ƒ 1.865,66 Euro 846,60
B. Kosten medewerkers gemeente ƒ 765,00 Euro 347,14
C. Incassokosten (in appel niet aangevochten) Euro 323,68
D. wettelijke rente over A en B van 1 juli 2001
tot en met 23 juli 2003 Euro 185,21
E. Informatiekosten Euro 5,96
F. explootkosten Euro 78,11
totaal Euro 1.786,70
17. In de toelichting op grief II wordt voorts betoogd dat het verhaalde bedrag buitensporig is ten opzichte van de financiële positie van [appellant], terwijl in grief III daaraan nog wordt toegevoegd dat de omstandigheid dat [appellant] een inkomen op bijstandsniveau heeft, reden moet zijn om de te verhalen kosten te matigen, waarbij hij heeft gewezen op artikel 5:25 Awb, eerste lid.
18. Het hof overweegt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om van kostenverhaal geheel dan wel gedeeltelijk af te zien. Dit is een onderdeel van het besluit waarbij bestuursdwang wordt aangezegd. Indien de overtreder meent dat burgemeester en wethouders hem ten onrechte volledig kostenverhaal hebben aangezegd, dient hij dat bezwaar in de bestuursrechtelijke procedure tegen het besluit tot aanzeggen bestuursdwang aan te voeren. Het gevolg daarvan is dat in de onderhavige verzetprocedure de vraag of de kosten volledig verhaald kunnen worden, niet meer ter discussie staat (zie de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 23 700 nr 3, pag. 157).
19. Grief III mist doel, evenals grief II op dit onderdeel.
20. Grief IV, die op komt tegen het dictum van het vonnis waarvan beroep, behoeft geen verdere bespreking.
De slotsom
21. De grieven slagen gedeeltelijk. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het op 12 augustus 2003 betekende dwangbevel buiten effect stellen, voor zover dat ziet op de verplichting tot betaling van een hoger bedrag dan het in rechtsoverweging 16 berekende bedrag van Euro 1.786,70.
22. Gelet op deze uitkomst dient [appellant] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij te worden beschouwd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof zal dan ook de in eerste aanleg gegeven proceskostenveroordeling in stand laten en in hoger beroep [appellant] in de kosten veroordelen (1 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling, en opnieuw rechtdoende:
stelt het op 12 augustus 2003 betekende dwangbevel buiten effect, voor zover dat ziet op de verplichting tot betaling van een hoger bedrag dan Euro 1.786,70;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op Euro 288,-- aan verschotten en Euro 632,00 aan salaris voor de procureur.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Meijeringh, voorzitter, De Bock en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 maart 2005.