ECLI:NL:GHLEE:2005:AS9715

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400153
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • M. Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na huurachterstand van 2,5 jaar

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning na een huurachterstand van 2,5 jaar. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had een betalingsregeling getroffen met de gemeente Groningen, de geïntimeerde in deze procedure. De betalingsregeling, die op 15 maart 2002 was overeengekomen, werd niet nageleefd door de appellant, wat leidde tot een opeenhoping van huurachterstanden. De gemeente had herhaaldelijk geprobeerd de appellant aan zijn betalingsverplichtingen te herinneren, maar zonder succes. De inleidende dagvaarding in eerste aanleg dateert van 22 april 2003, en de kantonrechter te Groningen heeft op 11 februari 2004 een vonnis gewezen waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de ontruiming werd gelast.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het gerechtshof te Leeuwarden heeft op 2 maart 2005 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij zich op een rechtmatige manier op opschorting van zijn betalingsverplichtingen had beroepen. De argumenten van de appellant, waaronder het niet ontvangen van acceptgirokaarten voor de huurbetalingen, werden door het hof verworpen. Het hof concludeerde dat de gemeente de appellant voldoende gelegenheid had gegeven om zijn betalingsachterstand in te lopen, maar dat de appellant zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden.

Het hof heeft de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van betalingsverplichtingen in huurrelaties en de gevolgen van langdurige huurachterstanden.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 maart 2005
Rolnummer 0400153
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr. P. van der Sluis,
tegen
De gemeente Groningen,
zetelende te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de gemeente,
procureur: mr. J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 11 februari 2004 door de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 2 maart 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de gemeente tegen de zitting van 17 maart 2004, waarna [appellant] bij exploit van 24 maart 2004 de gemeente nader heeft opgeroepen tegen de zitting van 7 april 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 11 februari 2004 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren danwel haar inleidende vorderingen af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door De gemeente verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van appellant ongegrond te verklaren met bekrachtiging van het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 11 februari 2004 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, desnoods onder aanvulling der rechtsgronden, waarop het vonnis berust met veroordeling van appellant in de kosten in beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu de het geding in eerste aanleg inleidende dagvaarding is uitgebracht voor 1 augustus 2003 dient de vordering, blijkens artikel 205 van de Overgangswet NBW, te worden beoordeeld naar het tot die datum geldende (huur)recht.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 t/m 1.3) van het beroepen vonnis is geen grief aangewend, zodat ook in dit hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
3. Voorts staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, in hoger beroep het volgende vast:
- De tussen partijen op 15 maart 2002 getroffen betalingsregeling is bij brief van diezelfde datum door de gemeente aan [appellant] bevestigd (productie 4 bij de akte overlegging producties van de gemeente d.d. 7 mei 2003).
- In bedoelde brief is - onder meer - het volgende opgenomen: "Wij hebben daarnaast met u gesproken over de te betalen huur over de periode november 1999 tot en met maart 2002 ad Euro 6.351,--(zie bijlage). U hebt aangegeven in de maand april 2002 hiervan Euro 3.351,-- te voldoen. De resterende Euro 3.000,-- betaald u in zes maandelijkse termijnen van Euro 500,--, vanaf de maand mei 2002. De maandelijkse huurbetaling ad Euro 219,-- zal vanaf de maand april 2002 plaatsvinden middels een acceptgirokaart."
- Bij brieven van de gemeente d.d. 30-08-2002, d.d. 24-12-2002 en bij brief d.d. 31-01-2003 (waarvan de laatste twee aangetekend zijn verzonden) heeft de gemeente [appellant] aangeschreven terzake van het uitblijven van de afgesproken maandelijkse betalingen van Euro 500,-- en heeft de gemeente [appellant] gesommeerd de afspraken alsnog na te komen.
- Eerst bij brief van 10-02-2003 reageert [appellant] op deze brieven. In bedoelde brief wordt geen verklaring gegeven voor het uitblijven van de afgesproken afbetalingen. Wel wordt melding gemaakt van problemen die [appellant] zegt te hebben met hem toegezonden waternota's. In de brief doet [appellant] een nieuw betalingsvoorstel, waarbij hij er van uit gaat dat het watergebruik voor rekening van de gemeente komt. Hij verzoekt de gemeente conform zijn voorstel hem 1 acceptgiro van Euro 1.000,-- en 5 van Euro 400,-- te zenden en zegt toe alsdan voor 01-08-2003 voor volledige betaling zorg te dragen.
- De gemeente heeft bij aangetekende brief van 25-02-2003 op deze brief van [appellant] gereageerd en aangegeven dat de argumenten welke [appellant] in zijn brief aanhaalt niets te maken hebben met de achterstallige huur. Zij geeft in de brief aan geen nieuwe acceptgirokaarten aan [appellant] te zullen doen toekomen en hem te houden "aan de gestelde betaling voor 1 maart 2003".
- De inleidende dagvaarding in eerste aanleg dateert van 22 april 2003.
4. In eerste aanleg heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat de huurprijs Euro 204,20 per maand zou bedragen. De kantonrechter heeft echter onder 4.2 van het beroepen vonnis geoordeeld dat de huurprijs Euro 219,-- per maand bedroeg. Tegen die beslissing is geen grief ontwikkeld, zodat zulks in hoger beroep eveneens als vaststaand heeft te gelden.
5. De grieven strekken ertoe het geding voor het overige in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Ze lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
Met betrekking tot het beroep op opschorting:
6. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten door niet, conform de afspraken die partijen in het kader van de betalingsregeling hadden gemaakt, maandelijks een acceptgiro te zenden, waarmee de huurachterstand van Euro 3.000,-- in maandelijkse termijnen van Euro 500,-- had dienen te worden afgelost. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij zich derhalve terecht op opschorting van zijn aflossingsverplichting heeft beroepen.
7. Wat er verder van de stellingname van [appellant] ook zij, deze moet alleen al daarom worden verworpen omdat het feitelijke grondslag mist. In de betalingsafspraken, zoals deze zijn vastgelegd in de brief van 15-03-2002 (zie hiervoor onder de vaststaande feiten), valt dat allerminst te lezen en dat dit desalniettemin zou zijn afgesproken wordt weliswaar door [appellant] gesteld, maar mist elke onderbouwing en wordt door de gemeente betwist. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ligt op dat punt evenmin voor. Daarbij kan ten overvloede nog worden opgemerkt dat, als [appellant] al meende dat hij telkens eerst hoefde te betalen na ontvangst van een acceptgirokaart, het op zijn weg had gelegen daarvan melding aan de gemeente te maken in reactie op de diverse aanmaningen die hem terzake door de gemeente zijn gezonden. Zelfs in de enige reactie van [appellant] op die aanmaningen (de brief van 10-02-2003) wordt terzake geen enkele opmerking gemaakt.
Met betrekking tot de ontbinding en de ontruiming:
8. [appellant] is van mening dat zijn eventuele tekortschieten in de nakoming van de afspraken welke in het kader van de betalingsregeling zijn gemaakt al dan niet in combinatie met de te late huurbetaling in september 2003, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, niet rechtvaardigt.
9. Ook op dit punt kan het hof [appellant] niet volgen. [appellant] had op het moment dat partijen de afbetalingsafspraak maakten een zeer forse huurachterstand (2,5 jaar). Desalniettemin heeft de gemeente [appellant] de kans geboden zijn betalingsachterstand in te lopen conform de afspraken als neergelegd in de brief van 15-03-2002. [appellant] heeft zich niet aan die afspraken gehouden en heeft de diverse sommaties van de gemeente genegeerd en eerst, nadat de gemeente tot dagvaarding was overgegaan (een half jaar nadat conform de afspraken de betalingsachterstand ingelopen had moeten zijn), alsnog aan zijn verplichtingen voldaan. Een en ander rechtvaardigt op zich reeds de gevorderde ontbinding en ontruiming, zonder een verdere terme de grace, als bedoeld in artikel 7:280 BW. De te late betaling in september 2003 speelt daarbij verder geen doorslaggevende rol.
10. Onder de gegeven omstandigheden was een langere ontruimingstermijn dan de ene maand, zoals die door de kantonrechter in het beroepen vonnis is gegeven, niet geboden.
11. De kantonrechter heeft derhalve op goede gronden de ontbinding uitgesproken en de ontruiming gelast en [appellant] - als de in het ongelijk gestelde partij - veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Slotsom
12. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] - als de in het ongelijk te stellen partij - in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de gemeente tot aan deze uitspraak op Euro 241,-- aan verschotten en Euro 632,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 maart 2005.