ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2944

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000982-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Huisman
  • Knoop
  • Van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over het gebruik van niet-emissiearm dierlijke meststoffen op grasland en de gevolgen voor milieu-regelgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwenden van niet-emissiearm dierlijke meststoffen op grasland, wat in strijd is met de Nederlandse milieu-regelgeving. De verdachte stelde dat de door haar gehanteerde FIR-methode beter voor het milieu zou zijn dan de voorgeschreven methoden in het Besluit gebruik meststoffen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet kon aantonen dat haar methoden daadwerkelijk leidden tot een vermindering van ammoniakemissie. Het hof verwees naar een brief van de minister van LNV, waarin werd gesteld dat de FIR-methode de ammoniakemissie niet reduceert. Het hof concludeerde dat de verdachte niet beschikte over de benodigde vrijstellingen of ontheffingen en dat zij gehouden was de wettelijke bepalingen na te leven. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1000, waarvan € 500 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het ten laste gelegde bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000982-03
Arrest van 10 maart 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden van 17 juli 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [gemeente], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], vertegenwoordiger van verdachte, bijgestaan door raadsman mr. G. de Hoogd, advocaat te Purmerend.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 1000,-, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken.
Verdachte heeft opzettelijk niet-emissiearm dierlijke meststoffen aangewend op grasland. Zij heeft zich daarmee onttrokken aan de Nederlandse regelgeving op milieugebied, die thans dwingend voorschrijft dat het niet toegestaan is dierlijke meststoffen te gebruiken op grasland, tenzij deze meststoffen emissiearm worden aangewend op de wijze als aangegeven in artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen (Stb. 2001, 479). Verdachte acht de door haar gehanteerde FIR-methode echter beter voor het milieu dan de bemestingsmethoden die zijn voorgeschreven in voormeld besluit. Hiertoe verwijst zij naar de ontwikkelingen die zich voordoen bij het, naar verdachte stelt soortgelijke, bedrijf van de familie [naam] dat een onderzoeksontheffing voor het emissiearm uitrijden van de mest heeft gekregen.
Naar het oordeel van het hof is geenszins vast komen te staan dat de door verdachte gevolgde methode en het daarop gerichte onderzoek binnen afzienbare tijd zullen leiden tot een aanvulling van artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen en de daarbij behorende bijlage. Het hof verwijst daarbij naar een brief van 25 januari 2005 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze brief vermeldt onder meer:
‘Fysische Ionen Regulatie (FIR)
Het toepassen van FIR zou de emissie van ammoniak verminderen. In 1990 heeft het IMAG-DLO onderzoek verricht naar deze ‘claim’. De uitkomst van dit onderzoek was dat er geen emissiereductie gemeten werd. Om de VBBM (naar het hof begrijpt: Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu) tegemoet te komen, is in opdracht van LNV in maart 1999 het onderzoek nogmaals uitgevoerd door het IMAG-DLO. Dit onderzoek bevestigde de uitkomst van het onderzoek uitgevoerd in 1990. De VBBM heeft zich over dit laatste onderzoek echter kritisch uitgelaten.
Een ‘commissie van wijzen’ van Wageningen-UR heeft deze kritiek onderzocht en kwam tot de conclusie dat het onderzoek op hoofdlijnen wetenschappelijk verantwoord is uitgevoerd. Dit was ook het oordeel van de arrondissementsrechtbank Den Haag in 2001 in een civiele zaak die door de VBBM is aangespannen. Deze uitspraak is door het gerechtshof in Den Haag bevestigd in 2004. Hiermee staat voor ons vast dat FIR de ammoniakemissie niet reduceert.
Overigens is er geen enkel bezwaar tegen het toepassen van FIR. Ook de regelgeving rond mestbewerking en -verwerking legt geen beperkingen op aan het gebruik van FIR.
Onderzoek
Er zijn wel andere maatregelen in het bedrijfsmanagement die van invloed zijn op de ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest. In 2004 is mede op uw verzoek een onderzoek gestart bij de familie [naam] naar de mogelijkheden om via management te voldoen aan de verschillende milieu-eisen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de invloed van het aanwenden van mest op het bodemleven. De familie [naam] heeft inmiddels een onderzoeksontheffing. De eerste resultaten geven aanwijzingen dat met een uitgekiend management inderdaad emissiereductie is te bereiken, maar dat er ook nog vele vragen open staan. Dit
onderzoek zal ook dit jaar doorlopen.’
Het hof heeft op grond van de door verdachte overgelegde gegevens niet kunnen vaststellen dat in haar bedrijf tengevolge van de door haar gehanteerde methoden, die kort gezegd zijn gericht op het produceren van mest met een gunstige en met name stikstofarme samenstelling, daadwerkelijk minder ammoniakgassen in het milieu worden gebracht dan het geval zou zijn wanneer mest met een gemiddeld stikstofgehalte emissiearm zou worden uitgereden. Het ligt voorts voor de hand dat verdachte in haar bedrijf een (verdere) beperking van de ammoniakemissie zou weten te bereiken indien zij de in haar bedrijf geproduceerde mest emissiearm op het land zou brengen.
Voor zover verdachte heeft willen stellen dat het emissiearm toedienen van mest noodzakelijkerwijs onevenredige schade toebrengt aan het bodemleven, gaat het hof aan die stelling – wat daar overigens van zij – voorbij nu die stelling door verdachte niet nader is onderbouwd en de juistheid daarvan op geen enkele wijze is komen vast te staan.
Ter terechtzitting is voorts gebleken dat verdachte ten tijde hier van belang niet beschikte over een vrijstelling als bedoeld in artikel 64 van de Wet bodembescherming en evenmin over een ontheffing als bedoeld in artikel van het 7 Besluit gebruik meststoffen.
Ter terechtzitting van het hof is aannemelijk geworden, dat het niet de bedoeling van de verdachte is geweest om aan de doelen die met de wettelijke normen worden nagestreefd, in het bijzonder de vermindering van de emissie van ammoniakgassen, voorbij te gaan. Het hof heeft de indruk dat verdachte in haar bedrijf op gewetensvolle wijze tracht de doelen van de milieubeschermende wettelijke bepalingen na te streven door middel van een samenstel van alternatieve methoden, en daarbij ook wel enig succes heeft. Verdachte echter is onverminderd gehouden de toepasselijke wettelijke bepalingen na te leven, zolang niet voor de door haar gehanteerde methode in regelgeving of beleid ruimte wordt geboden.
Gezien het bovenstaande ziet het hof geen aanleiding aansluiting te zoeken bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is verdachte reeds eerder voor een zelfde feit veroordeeld. Om bovengenoemde redenen acht het hof een geldboete van nader te noemen hoogte passend en geboden. Om verdachte in de toekomst van soortgelijk strafbaar handelen te weerhouden zal een deel van de geldboete in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 7 van de Wet bodembescherming en artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend euro;
beveelt, dat een gedeelte van de geldboete, groot vijfhonderd euro, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Knoop en Van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. Koers als griffier, zijnde mrs. Knoop en Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.