ECLI:NL:GHLEE:2005:AT3285

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 391/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen: geschil over aanslag en boete

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 centraal. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend, wat leidde tot een ambtshalve aanslag van € 29.000,- en een boete van € 340,-. Na bezwaar werd het verzamelinkomen herzien naar negatief € 12.131,- en de boete verlaagd naar € 68,-. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 18 januari 2005 werden verschillende geschilpunten besproken, waaronder de vraag of de inspecteur de juiste procedure heeft gevolgd en of de opgelegde boete terecht was. Belanghebbende voerde aan dat hij niet correct was gehoord en dat er fouten waren gemaakt in de berekening van zijn belastbaar inkomen. Het hof oordeelde dat de inspecteur ten onrechte geen verliesbeschikking had afgegeven, maar dat de correcties op de aangifte en de boete terecht waren. Het hof verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de boete, vernietigde deze en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procedures bij belastingaanslagen en de rechten van belastingplichtigen in bezwaar- en beroepsprocedures.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 391/04 1 april 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Leeuwarden (hierna: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 geen aangifte ingediend. Aan belanghebbende is om die reden voor het onderhavige jaar een ambtshalve aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van
€ 29.000,--. Bij deze aanslag werd tevens een boete ter grootte van € 340,-- opgelegd.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 7 april 2004 het verzamelinkomen nader vastgesteld op negatief € 12.131,--. De boete is verminderd tot € 68,--.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 11 mei 2004 ter griffie van het hof is ingekomen en dat is aangevuld bij brief (met bijlagen) van 14 juli 2004.
De inspecteur heeft op 14 september 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 18 januari 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. Zonder bezwaar van de inspecteur heeft hij daarbij een aantal bijlagen gevoegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter voormelde zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende oefende in 2001 de volgende activiteiten uit:
- A (A), verzekeringen en advieswerkzaamheden;
- B, handel in computers en benodigdheden;
- C, snoepwinkel via internet, in vennootschappelijk verband met zijn echtgenote;
- D, administratie rekening-courant verhoudingen met verschillende verzekeringsmaatschappijen, in maatschapsverband met de heer E.
2.3 De aangifte over 2001 is buiten de daarvoor gestelde termijn van artikel 9 van Algemene wet inzake rijksbelastingen ingediend. Tijdens de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog een aangifte over 2001 ingediend. Belanghebbende heeft bij die aangifte 3 jaarrekeningen gevoegd: Een gezamenlijke jaarrekening van A en D en een jaarrekening van B en C.
2.4 Op 31 oktober 2003 is belanghebbende door de inspecteur gehoord. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. Hierin staat, voorzover thans van belang het volgende. (De opmerkingen van belanghebbende op het verslag zijn cursief weergegeven.)
Ziekte
Belastingplichtige heeft sinds begin 2000 een burn-out gehad en eind 2001 daarvoor hulp gezocht hij is toen meer dan 80% arbeidsongeschikt verklaard en krijgt nu reïntegratie-ondersteuning.
Berekening winst uit onderneming
Het verlies uit B is verkeerd overgenomen in de totaalberekening er is een verbeterde totaalberekening overgelegd. (Het verlies is groter.)
Urenadministratie
Belastingplichtige kan en wil geen urenadministratie overleggen omdat hij deze niet heeft gevoerd en redelijkerwijs ook niet kon weten dat zulks eventueel vereist zou kunnen zijn! Volgens belastingplichtige is er geen wettelijke verplichting tot het overleggen van een urenadministratie en komt hij sowieso in aanmerking voor de aftrek “omdat hij nu eenmaal als ondernemer bezig is geweest en altijd was.
Belastingplichtige heeft wel de volgende schriftelijke verklaring overgelegd:
“dagelijks van 9.00 tot 22.00 uur + 13 uur – 3 uren etenspauze = 10 uren per dag gedurende 5 à 6 dagen per week = ± 55 uren per week maal ± 47 weken = 2.585 uren per jaar, waarvan 50% ziek, dan resteert 1.293 uren.
Hij heeft wel een agenda maar weet niet of gezien zijn ziekte deze adequaat is bijgehouden omtrent afspraken e.d.
Autokosten/privégebruik auto
Belastingplichtige brengt zowel afschrijving en autokosten als kilometervergoedingen in aftrek. De auto die op de balans staat is een oude Volvo (van 1969), die hij in 1998 gekocht heeft en per 1-1-1999 op de balans heeft gezet voor ƒ 14.000,--.
Belastingplichtige heeft als hobby oude auto’s en heeft daarvan meerdere. Ook deze Volvo is een hobby-auto waarvan het de bedoeling was er zakelijk mee te rijden. Het betreft een auto die opgeknapt moet worden en waar tot nu toe nog helemaal niet mee is en kon worden gereden (de auto is vanaf begin geschorst tot maart 2002 en daarna ook dat niet meer) + bewijs ol. Tank/km overzicht overgelegd.
De afschrijving bedraagt E 1.361,-- (ƒ 3.000,--)
De specificatie van de autokosten ad E 2.012,-- (ƒ 4.435,--) is als volgt: materialen E 59,--, schadeherstel E 1.613,-- en stallingskosten E 340,--.
Belastingplichtige heeft in 2001 dus alleen in privé-auto’s gereden en declareert kilometervergoeding als volgt:
Er is met 3 auto’s in totaal 50.379 kilometer gereden, waarvan hij 20.228 kilometer à E 0,27 heeft toegerekend aan A en 1.918 kilometer à E 0,27 aan B.
Hij heeft echter geen kilometeradministratie bijgehouden en baseert de vergoedingen schattingsgewijs “op de benzinebonnen en een globale controle achteraf met betrekking tot zakelijke ritten op basis van autorouteplanner en dergelijke”.
Bijlage 3/2, bankkosten E 3.185,-- (ƒ 7.019,--)
Er is geen schuld opgenomen op de balans (wegens boekingen via 599 omdat meerdere ondernemingen, doch slechts 1 zakelijke rekening).
Belastingplichtige heeft een privé-rekening bij de ABN/AMRO, nr. 50.45.85.487 zakelijk.
Hij gebruikt deze rekening voornamelijk zakelijk en staat veelal fors negatief. Volgens belastingplichtige laat hij de kosten hiervan lopen via de rekening privé (rekeningnummer 599).
DinersClub ad E 419,-- betreft volgens belastingplichtige voornamelijk benzinekosten, waaruit nog geen privédeel is gehaald.
2.5 Naar aanleiding van een nader verzoek om informatie heeft belanghebbende onder meer een specificatie van zakelijke kilometers met de eigen auto alsmede verstuurde nota’s voor gewerkte uren overgelegd.
2.6 Op de aangifte zijn vervolgens de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven winst -/- € 9.528,--
Correcties:
- afschrijving Volvo € 1.361,--
- autokosten € 2.012,--
- zakelijke kilometers privé-auto € 2.579,--
- bankkosten (DinersClub) € 300,--
gecorrigeerde winst -/- € 3.276,--
Af: premies voor inkomensvoorzieningen -/- € 5.834,--
Af: eigen woning -/- € 3.021,--
Vastgesteld belastbaar inkomen (box 1) -/- € 12.131,--
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Is degene die de beslissing heeft genomen, tevens degene die uitspraak op bezwaar heeft gedaan;
- Moet belanghebbende in de beroepsfase nogmaals gehoord worden, dan wel tweemaal in de bezwaarfase als daarom wordt verzocht;
- Is er een typefout gemaakt waardoor belanghebbende in zijn belangen is geschaad;
- Mag de geïmporteerde auto als ondernemingsvermogen worden aangemerkt;
- Is er sprake van woon- werkverkeer;
- Zijn de benzinekosten juist gecorrigeerd;
- Is de verzuimboete terecht opgelegd;
- Heeft belanghebbende recht op zelfstandigenaftrek;
Belanghebbende beantwoordt de eerste vier vragen en de laatste vraag bevestigend. De visie van de inspecteur op voormelde geschilpunten is tegengesteld aan die van belanghebbende.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarnaar het hof thans verwijst.
De inspecteur heeft ter zitting meegedeeld de opgelegde boete niet langer te handhaven. Belanghebbende deelde ter zitting mee het derde geschilpunt terzake van de typefout in te trekken. Partijen waren voorts van mening dat het laatste geschilpunt betreffende de zelfstandigenaftrek niet speelt in het onderhavige jaar.
Uit het voorgaande volgt dat partijen ter zitting de oorspronkelijke acht geschilpunten hebben gereduceerd tot vijf. Voorzover belanghebbende zijn standpunt ten aanzien van de overgebleven geschilpunten heeft gewijzigd of aangevuld zal dat hieronder worden aangegeven.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ter zitting heeft de inspecteur erkend dat hij, gelet op de in de bezwaarfase vastgestelde negatieve winst, ten onrechte geen verliesbeschikking heeft afgegeven.
Het ontbreken van deze in artikel 3.15l van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) omschreven beschikking betekent in beginsel dat belanghebbende niet kan worden ontvangen in zijn beroep voorzover dat ziet op de omvang van het vastgestelde verlies in het onderhavige jaar. Beide partijen hebben ter zitting evenwel de wens uitgesproken de gehele zaak thans inhoudelijk aan het hof ter beoordeling voor te leggen. Partijen stemmen in met rechtstreeks beroep. Nu vaststaat dat het niet afgeven van de beschikking geen weloverwogen keuze is geweest van de inspecteur, doch het gevolg is van een omissie, zal het hof om redenen van proceseconomie thans in de uitspraak op het bezwaar mede een door de inspecteur gegeven verliesbeschikking lezen. Met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (ingevoerd per 1 september 2004) zal het gerechtshof de tegen de verliesbeschikking ingebrachte bezwaren thans behandelen.
4.2 Omtrent het horen van belanghebbende in de bezwaarfase stelt belanghebbende dat hij ervan uitging dat de inspecteur zelve, na bestudering van de stukken, uitspraak op het bezwaar zou doen.
Niet in geschil is dat belanghebbende in de bezwaarfase is gehoord. Dat het horen, zoals de inspecteur gemotiveerd stelt en belanghebbende niet gemotiveerd weerspreekt, is geschied door een bezwaarbehandelaar en dat deze persoon ook de uitspraak op het bezwaar heeft gedaan is niet in strijd met enig wetsartikel, of met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Onjuist is belanghebbendes stelling dat hij gehoord had moeten worden door de inspecteur zelf. Tevens reikt het hoorrecht van belanghebbende niet zover dat belanghebbende, ondanks een daartoe door hem gedaan verzoek, nogmaals, en dan door de inspecteur gehoord had dienen te worden.
4.3 Ten aanzien van de door belanghebbende geïmporteerde auto voerde belanghebbende ter zitting aan dat hij deze auto, een Volvo 164 uit 1969, reeds in 1997 (volgens de inspecteur in 1998) heeft geïmporteerd en dat hij er in dat jaar ook mee heeft gereden. Per 1 januari 1998 (volgens de inspecteur per 1 januari 1999) stelt belanghebbende deze auto opgenomen te hebben op de balans.
Niet in geschil is dat belanghebbende ná 1997, als gevolg van technische mankementen, niet met de auto heeft gereden. Evenmin in geschil is dat de auto tot maart 2002 door de Rijksdienst voor het wegverkeer was geschorst, dat schorsing nadien niet meer van belang was in verband met het niet verschuldigd zijn van wegenbelasting en dat belanghebbende de zakelijke kilometers heeft gereden met één van de andere auto’s die hij privé in bezit had. Het gestelde gebruik van de auto in 1997 betekent naar het oordeel van het hof niet dat de auto in de daarop volgende jaren steeds als ondernemingsvermogen kon worden beschouwd. Voorzover de auto aanvankelijk al terecht als ondernemingsvermogen is aangemerkt, is hier gelet op het hiervoor overwogene en het onder de feiten gestelde in ieder geval op enig moment nà 1997 maar vóór 2001 niet langer sprake van geweest. Een zakelijk belang valt vanaf 1998 en voor de toekomst niet te onderkennen. De inspecteur heeft de auto over het onderhavige jaar dan ook terecht niet als ondernemingsvermogen aangemerkt. Dit betekent dat de met deze Volvo gepaard gaande kosten van afschrijving (€ 1.361,--) en autokosten (€ 2.012,--) terecht zijn gecorrigeerd.
4.4 Conform artikel 3.18 lid 1 van de Wet komen bij het bepalen van de winst kosten en lasten van regelmatig woon-werkverkeer in aftrek tot ten hoogste het bedrag bepaald volgens dat artikel. Het begrip ‘regelmatig woon-werkverkeer’ is gedefinieerd in artikel 3:7, lid 1, onder b, van de Wet. De inspecteur heeft de door belanghebbende opgevoerde reiskosten aan de hand van het forfait van eerstgenoemd artikel terecht beperkt, nu – naar tussen partijen niet in geschil is – er gedurende drie maanden regelmatig (gemiddeld vier keer per week) van Z naar M is gereisd. De correctie is derhalve terecht aangebracht. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de inspecteur ten aanzien van de resterende kilometers in zijn berekening abusievelijk is uitgegaan van € 0,28 in plaats van € 0,27. Dit betekent echter dat de inspecteur de reiskosten voor het overige in ieder geval niet tot een te laag bedrag in aftrek heeft toegestaan. De correctie van € 2.579,-- is derhalve niet tot een te hoog bedrag aangebracht.
4.5 Voorzover belanghebbende de bankkosten ad € 300,-- (kosten debetstanden creditcard) afzonderlijk als benzinekosten in aftrek wil brengen omdat met de creditcard slechts benzine zou zijn gekocht, overweegt het hof dat een dergelijke aftrek naast de forfaitaire aftrek van voormeld artikel 3:18 van de Wet en de aftrek op grond van artikel 3:17 van de Wet niet mogelijk is. De correctie is derhalve terecht aangebracht. Overigens heeft de inspecteur een bedrag van € 119,-- van voornoemde bankkosten wel in aftrek toegestaan.
4.5 Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur het inkomen van belanghebbende correct gecorrigeerd en niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
Het beroep slaagt evenwel voorzover dit is gericht tegen de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 68,--.
5. De conclusie
Het beroep is in zoverre gegrond.
6. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof bepaalt deze kosten op € 6.06 aan reiskosten voor het bijwonen van de mondelinge behandeling. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep gegrond voorzover het de aan belanghebbende opgelegde boete betreft;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur ten aanzien van die boete;
vernietigt de opgelegde boete;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 37,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 6,06; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 1 april 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te
Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 6 april 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.