ECLI:NL:GHLEE:2005:AT5064

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001118-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • prof.mr. Hermans
  • mrs. Roes
  • mrs. Van Beuge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor gewelds- en agressiedelicten met vrijspraak voor brandstichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden voor diverse gewelds- en agressiedelicten, alsook voor brandstichting. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de tenlastelegging heeft gewijzigd op verzoek van de advocaat-generaal. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsdelicten, waarbij hij zich intimiderend en bedreigend opstelde tegenover zijn slachtoffers, wat hen angst aanjoeg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een lange geschiedenis van soortgelijke strafbare feiten heeft, wat wijst op recidive. Ondanks deze recidive heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat het bewijs hiervoor onvoldoende was. De deskundige die de brand onderzocht, kwam tot de conclusie dat de brand niet op de eerder veronderstelde locatie was ontstaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan een benadeelde partij. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt in deze procedure.

Uitspraak

parketnummer : 24-001118-04
Arrest van 3 mei 2005 van het gerechtshof Leeuwarden, eerste meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2004 in de strafzaak tegen :
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 22 maart 2005 en 19 april 2005, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.
Daarom zal het vonnis van de rechtbank worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is een fotokopie van de inleidende dagvaarding gehecht. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 19 april 2005 de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Een fotokopie van die vordering is aan dit arrest gehecht.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de Stichting Reclassering Nederland, ook indien dat is gericht op opname van de verdachte in "Nieuwe Weg" of "Deskuule". Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], tot een bedrag van € 8.778,50, [benadeelde partij 3], tot een bedrag van € 2.500,-, [benadeelde partij 4], tot een bedrag van € 5.455,- en [benadeelde partij 6], tot een bedrag van € 250,-, een en ander telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaart.
Vrijspraak
De rechtbank heeft haar veroordelend vonnis wat betreft de ten laste gelegde brandstichting in Sneek, behalve op de aangiften van de benadeelden en de verklaring van de verdachte zelf, in hoofdzaak gebaseerd op de bevindingen van G. Kamstra, brigadier van politie, gecertificeerd deskundige A Brandonderzoeken, werkzaam als technisch rechercheur bij de regiopolitie Fryslân.
De heer Kamstra heeft zijn bevindingen neergelegd in een proces-verbaal van technisch onderzoek van 13 februari 2004. Ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2005 is de verbalisant als getuige-deskundige gehoord. Tijdens dit verhoor heeft hij verklaard dat hij op grond van voortschrijdend inzicht tot een andere conclusie met betrekking tot het ontstaan van de brand is gekomen. Hij heeft dit gewijzigde inzicht toegelicht aan de hand van een beschrijving van de vermoedelijke ontwikkeling van de brand. Als uitgangspunt geldt voor hem daarbij thans niet langer dat de brand in de desbetreffende “corridor” is ontstaan, maar juist in een van de “corridor” door een dubbele tussendeur afgescheiden magazijn aan het eind van die “corridor”. Die tussendeur was, naar de verbalisant in zijn proces-verbaal van 13 februari 2004 “met een vrij grote zekerheid” heeft vermeld, ten tijde van de brand dicht en afgesloten.
Het hof neemt het uitgangspunt van de deskundige over en maakt dit tot het zijne. Zoals ook de deskundige heeft opgemerkt, was het niet (meer) mogelijk gegevens vast te stellen of sporen veilig te stellen, waaruit zou kunnen blijken dat verdachte of iemand anders zich omstreeks de tijd van het ontstaan van de brand tot het magazijn toegang heeft verschaft of kunnen verschaffen door braak van of anderszins via de dubbele tussendeur. Het hof heeft nog onderzocht of die toegang mogelijk was langs een andere weg, te weten het kantoor dat aan de “corridor” grensde. Op grond van dit onderzoek moet het ervoor worden gehouden dat dit niet het geval was.
Alles tezamen genomen komt het erop neer dat de bevindingen van verbalisant niet of onvoldoende bijdragen tot de overtuiging dat verdachte de hem ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd. Dit wordt niet anders door de verklaring van verdachte dat hij omstreeks het ontstaan van de brand in de “corridor” een brandje heeft gemaakt om zich te warmen.
Zijn lezing dat hij dit vuurtje heeft gesticht én gedoofd op een geheel andere plaats dan waar de brand is ontstaan, kan in het licht van andere bewijsmiddelen - die ontbreken of nu zijn komen te ontbreken – niet langer als (hoogst) onwaarschijnlijk van de hand worden gewezen. Verder (technisch) onderzoek naar de juistheid van deze verklaring van verdachte moet nu feitelijk onmogelijk worden geacht.
Het voorgaande moet tot de slotsom leiden dat het veroordelend vonnis wat de brandstichting te Sneek betreft niet in stand kan blijven. Verdachte zal van deze brandstichting moeten worden vrijgesproken omdat het overtuigend bewijs ontbreekt dat hij dit misdrijf heeft begaan.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 2 en 3 en 4, primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven :
feit 2 – bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3 - mishandeling;
feit 4, primair -poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte.
De verdachte heeft zich gelet op de door hem erkende ten laste gelegde en ad informandum gevoegde feiten schuldig gemaakt aan diverse gewelds- en agressiedelicten en aan een vermogensdelict. Uit het strafdossier doemt daarbij een beeld op van de verdachte als iemand die zich erg intimiderend en bedreigend opstelt richting zijn slachtoffers, waardoor die slachtoffers op een ronduit ergerlijke wijze angst wordt aangejaagd.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt bovendien dat de verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Kennelijk heeft bestraffing daarvan geen effect op de verdachte. Niettemin dient ook thans afgerekend te worden voor de door de verdachte gepleegde delicten en het hof zal dat doen door het opleggen van een gevangenisstraf.
Met een andere straf dan een vrijheidsstraf van na te noemen hoogte kan gezien de recidive niet worden volstaan.
De op de tenlastelegging aangegeven ad informandum gevoegde feiten dienen thans, als meegewogen in de hierna te melden straf, als afgedaan te worden beschouwd.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
Deze benadeelde partij heeft zich in de strafzaak in eerste aanleg gevoegd. De vordering is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard en de benadeelde partij heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging in de strafzaak in hoger beroep niet voort, zodat het hof daarover geen beslissing behoeft te nemen.
[benadeelde partij 2] / [benadeelde partij 3] / [benadeelde partij 4]
De hierboven genoemde benadeelde partijen hebben zich met betrekking tot feit 1 in de strafzaak in eerste aanleg gevoegd. Hun vorderingen zijn in eerste aanleg geheel toegewezen en zij hebben zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duren de voegingen ter zake van hun in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding in de strafzaak in hoger beroep voort.
Deze vorderingen dienen in verband met de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof acht termen aanwezig te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen van dit geding.
[benadeelde partij 5]
Gebleken is dat de hierboven genoemde benadeelde partij zich met betrekking tot feit 1 in de strafzaak in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in de strafzaak in hoger beroep voort.
Deze vordering dient in verband met de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof acht termen aanwezig te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen van dit geding.
[benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft zich in het geding in eerste aanleg gevoegd en haar vordering in eerste aanleg is geheel toegewezen. Zij heeft zich in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging terzake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is door of namens de verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze vordering worden toegewezen zoals hierna te melden.
De verdachte dient, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het komt het hof gewenst voor het hierboven bedoelde bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht en het belang van het slachtoffer (de benadeelde partij) ermee is gediend.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP :
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende :
verklaart het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan verdachte onder 2 en 3 en 4, primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 en 4, primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [adres], [vestigingsplaats] en [benadeelde partij 3], [adres], [vestigingsplaats] en [benadeelde partij 4], [adres], [vestigingsplaats] en [benadeelde partij 5], [adres], [woonplaats] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat deze benadeelde partijen en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 6], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van tweehonderdvijftig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderdvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 6], [adres], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door prof.mr. Hermans, voorzitter, mrs. Roes en Van Beuge, in tegenwoordigheid van mr. Bennen als griffier.
Mrs. Van Beuge, Roes en Bennen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.